Gooszen - (Dr. A. M.), 1837—1916, sinds 1860 Ned. Herv. predikant en van 1878—1907 hoogleeraar in de godgeleerdheid van wege de Ned. Herv. Kerk aan de R. Univ. te Leiden.
G. was de vertegenwoordiger van de Evangelische richting, die bepaaldelijk op dogmenhistorisch terrein trachtte aan te wijzen, in navolging van Heppe, dat reeds in den eersten tijd der Hervorming naast de Luthersche en de Gereformeerde strooming een z.g. tertium genus (Lat. derde soort) van religieuze overtuiging en theologie bestond, die uitging niet van de voorbeschikking (d.i. eenzijdig van God), maar van het verbond (d.i. tweezijdig, van de betrekking tusschen God en mensch), en niet intellektualistisch-dogmatisch, maar ethisch-praktisch was georienteerd. Hij vond dit tert. genus vooral bij Bullinger en in de nationale reformatorische strooming ten onzent. (Zie FOEDERAAL-THEOLOGIE). In verband hiermede zijn sympathie voor Ritschl en diens school. Sedert 1885 tot zijn dood redakteur van het niet-officieel gedeelte der Kerk. Courant.
Medeoprichter en redakteur van het Evangel. tijdschrift „Geloof en vrijheid” 1867—1889. De Heid. Catechismus (1890); De Heid. Cat. en het boekje van de breking des broods (1892); Heinrich Bullinger (Gel. en Vr. 1901); Het tertium genus in de Prot. geloofsleer der 16e eeuw (ibid).