Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gomarus

betekenis & definitie

Gomarus - (Franciscus), Ned. theoloog, streng Calvinist, tegenstander der Arminianen, geb. 1563 te Brugge, werd door zijn evang. ouders, die naar de Pfalz waren uitgeweken, in 1578 naar Straatsburg gezonden om het onderwijs te genieten van den rector Joh. Stevensz voor de humanistische studiën, studeerde theologie te Neustadt onder den gereformeerden Ursinus, Zanchius en Tossanus, verder te Oxford en Cambridge, waar hij minister philos. werd en beëindigde toen zijn studiën in het weer geref. Heidelberg, werd 1587 predikant der geref. Nederl. gemeente te Frankfurt a. d. M., waar hem 1593 het verblijf verboden werd.

In 1594 werd hij, na Theolog. Doct. te Heidelberg geworden te zijn, theol. hoogl. te Leiden. Zijn verschil met zijn in 1603 aldaar opgetreden collega Arminius trad spoedig in het licht over de rechtvaardiging, den vrijen wil en vooral de praedestinatie, waarvan G. een warm voorstander was. Spoedig sprak men van Gomaristen en Arminianen. De strijd tusschen de beide Leidsche professoren, werd spoedig een nationale zaak, die op synoden, classen en preekstoelen fel besproken werd en niet ophield, toen Arminius 1609 overleed en door den nog meer heterodoxen Conradus Vorstius opgevolgd werd. G., die met dezen niet in dezelfde faculteit wilde zitten, lei daarom 1611 zijn professoraat neer en werd pred. der geref. gemeente te Middelburg en hoogl. in de theol. en de Hebr. Taal aan de pas opgerichte Illustre School aldaar. In 1614 werd hij echter als theol. prof. naar Saumur benoemd en vier jaar later in hetzelfde ambt naar Groningen, waar de Staten dier provincie hem naar de Nat.

Synode van Dordrecht 1618/19 afvaardigden, waar hij als een der voornaamste tegenstanders der Remonstranten, optrad. Hoewel hij een beslist supralapsariër was, moest hij toch toelaten, dat de Synode, het infralapsarisme niet afkeurde zonder zich tegen het supralapsarisme te kanten. Hem werd ook opgedragen met anderen deel te nemen aan de vertaling van het Oude Testament, waarvan hij de voltooiïng echter niet meer beleefd heeft, daar hij 1641 te Groningen overleed. Men heeft dikwijls ongunstig over hem geoordeeld als zeer twistgierig, maar ook in dit oordeel bleken zijn tegenstanders maar al te partijdig. Zijn verblijf te Groningen en een correspondentie met zijn vrienden getuigen echter te zijnen gunste. Zijn godgeleerde werken, nagenoeg alle van dogm. en polem.-exeget. inhoud, zijn gezamenlijk uitgegeven onder den titel Opera theologica omnia te Amsterdam (I fol. 1645 en 1664). Zie over hem: „Vitae et effigies professorum Groningensium” p. 76 seq.; Chr.

Sepp, Het Godgeleerd Onderwijs in Nederland gedurende de 16e en 17e eeuw. I,101—120, 167—170; B. Glasius, Godgel. Nederland. Biogr. Woordenboek v. Ned. Godgeleerden I, 537—546. .