Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gath

betekenis & definitie

Gath - oude koningsstad in het land der Filistijnen. De (Hebr.) naam beteek. „persbak”, vgl. Geth-semane = „olie-persbak”. G. lag in ’t N., dicht bij de Israëliet. grens, niet ver v. Ekron, missch. aan den ingang van een pas of v.e. hollen weg (wâdî) naar Jeruzalem.

Vlgs. sommigen is G. = Bêt Dsjibrîn (zie ELEUTHEROPOLIS en MARESA) d.i. „huis van (groote) mannen = woonplaats (stad) van reuzen”; vlgs. Joz. 11, 22 woonden Enakieten in G., ook Goliath was vandaar (1 Sam. 17, 4; vlg. 2 Sam. 21, 22); het woord dsjibr = gibr komt voor in Gabri-el = „man (held) Gods” missch. ook in Gibr-al-târ = „de reus (held) van den berg”. Andere geleerden vereenzelvigen G. met Tell es-Sâfîje, dat veel Noordelijker ligt. — De stad G. wordt reeds in de El-Amarna-brieven (± 1400 v. Chr.) genoemd (Gimti). De Israëliet. ark is, kort na Eli (± 1050), o.a. in G. geweest, 1 Sam. 5. David (1000) heeft bij koning Achis v. G. vertoefd, 1 Sam. 27 (jonger is ’t verhaal in hfdst. 21); David heeft verscheidene guerilla’s in de omgeving v. G. gevoerd (2 Sam. 21) en de stad ten slotte veroverd (8, 1). Zijn lijfwacht bestond uit Kretenzers, Pleti (= Filistijnen) en Gattieten (15, 18); zie ITTAI. G. werd door Rehabeam (± 930) versterkt, tegen Egypte (zie SISAK), 2 Kron. 11, 8. Hazaël v. Damaskus (± 840) veroverde G., dat toen missch. bij Juda behoorde, 2 Kon. 12, 17. Door Uzzia (Azarja (750) werden de muren v. G. ten deele gesloopt, 2 Kron. 26, 2. Door Sargon v. Assyrië werd G., dat toen onder Asdod stond, veroverd (711). Later wordt ’t niet meer genoemd, tenzij in bepaalde spreekwijzen: Micha 1, 10; en reeds vroeger (± 750): Amos 6, 2; 1, 6—8 veronderstelt missch. een tijdelijke verwoesting der stad. — Ook bij den berg Karmel lag, blijkens de El-Amarna-brieven en de Egyptische opschriften, een stad G. — Zie GITTITH.

< >