Forfar - 1) Graafsch. in O.-Schotl. ten O. begrensd door de Noordzee, ten Z. door de Firth of Tay, opp. 2260 K.M2., 281.000 inw. Het N. en grootste gedeelte van F. wordt ingenomen door enkele steile uitloopers van het Grampian geb., die een hoogte van 1070 M. bereiken in de Glas Moal. Naar het Z. toe helt het bergl. onder den naam van Braes of Angus steil af en eindigt in een vruchtbare laagvl., de Howe of Angus. Deze wordt in het Z. begrensd door een ± 250 M. hooge heuvelrug, de Sidlan Hills.
Het O. en Z. van F. wordt ingenomen door een breede en zandige kustvlakte. De bodem is arm aan mineralen. Het klimaat is guur, de neerslag bedraagt 1 M. per jaar. De landbouw levert gerst, tarwe, haver, aardappelen en wortelen. De veeteelt bepaalt zich tot schapen-, runder- en varkensteelt. Bekend is de jute- en linnenindustrie, daarnaast ijzer- en machine-industrie. De lange kustlijn bevat vele goede havens (vischvangst en scheepvaart). Invoer van koren, vlas en metalen, uitvoer van industrieartikelen.
2) De gelijkn. hoofdstad, gelegen in de Howe of Angus, aan de spoorlijn Perth-Montrose, is achteruitgegaan; 11.000 inw.; jute- en linnen-industrie.