Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Eigen beweging

betekenis & definitie

Eigen beweging - noemt men de beweging, die de oorspronkelijk voor onbeweeglijk gehouden vaste sterren blijken te bezitten, nadat met alle schijnbare bewegingen (aberratie, parallaxis, precessie en nutatie) rekening is gehouden. In tegenstelling tot deze schijnbare bewegingen verandert de E. B. den vorm der sterrebeelden. De E.B. is over het algemeen van zeer gering bedrag: er zijn maar een honderd sterren bekend met een E.B. van 1" per jaar. Deze sterren zouden 200 jaar noodig hebben, om een verplaatsing aan den hemel te ondergaan, die met het bloote oog goed te constateeren is, en 2000 jaar voor een verplaatsing gelijk aan de middellijn der maan.

De meeste E. B. worden met enkele boogsecunden per eeuw gemeten. De grootste E. B. heeft een in 1917 door Barnard ontdekte ster der 10e grootte: 1" per jaar. De E. B. zijn nog niet heel lang bekend. In 1718 merkte Halley op, dat Sirius, Arkturus, Aldebaran en nog een paar sterren van de eerste grootte niet meer op de plaats stonden, die de Almagest aangaf. Kort daarop (1760) gaf Tobias Mayer een lijst van 80 E. B. Met de zeer veel verbeterde hulpmiddelen van den tegenwoordigen tijd, waaronder in het bijzonder de fotografie moet genoemd worden, is het niet te verwonderen, dat het materiaal zich sedert de 18e eeuw sterk heeft uitgebreid. De Preliminary General Catalogue van L. Boss (1910) bevat bijna 6200 E. B.; in 1918 verscheen een publicatie van het Astron. Laboratorium te Groningen met 2400 E. B. — Het geringe bedrag der E. B. maakt een nauwkeurige studie voorloopig onmogelijk; men bepaalt er zich toe, van een ster aan te geven, over welk bedrag en in welke richting zij zich in een eeuw beweegt. Bij hooge uitzondering, met name bij Sirius en Procyon, is een veranderlijkheid in de E. B. geconstateerd. — Al spoedig na de ontdekking der E. B. maakte W. Herschel (1783) op het feit opmerkzaam, dat de sterren zich van het sterrebeeld Hercules af schijnen te bewegen: hij gaf daarvoor de verklaring, dat onze zon naar dit sterrebeeld toe reist, en wel naar een ook thans nog niet scherp bepaald punt, dat men Apex heeft genoemd.

In het begin vond Herschels meening veel bestrijding, vooral ook, omdat het onderzoek maar op 13 sterren was gebaseerd. Maar zij is schitterend door latere waarnemingen bevestigd. Het beginsel der parallaxis leert, dat door de beweging der zon naar den Apex toe alle sterren een verschuiving (motus parallacticus) van den Apex af moeten vertoonen. Derhalve moet van de waargenomen E. B. (motus proprius) eener ster eerst de motus par. worden afgetrokken, voordat men de werkelijke individueele beweging (motus peculiaris) der ster kent. Ongelukkig is de splitsing der E. B. in motus par. en motus pee. alleen mogelijk voor de weinige sterren, waarvoor men den afstand kent. Voor deze sterren zou nu de motus pee. zijn om te zetten in werkelijke snelheid uitgedrukt in K.M. per sec., zoo men nog de radiale snelheid in aanmerking nam, d. i. de snelheid der beweging in de verbindingslijn ster-zon. Deze radiale snelheid is uit het spectrum af te lezen. Ook zij bevat een aan de zon zelve toe te schrijven component: immers moeten de sterren van het sterrebeeld Hercules ons in het algemeen lijken te naderen.

Uit een groot aantal radiale snelheden heeft men de snelheid der zon t.o.v. het sterrenstelsel op 20 K.M. per sec. bepaald. Wordt de snelheid der zon behoorlijk in rekening gebracht, dan houdt men de individueele radiale snelheden der sterren over, die het merkwaardige feit aan het licht hebben gebracht, dat in het algemeen de sterren grootere snelheid verkrijgen, naarmate zij ouder worden, althans naar mate zij kouder zijn (zie STERRESPECTRA). — De studie der loodrecht op de gezichtslijn gerichte E. B. (die men dus de projectie van de werkelijke beweging op den hemel zou kunnen noemen) heeft hoogst belangrijke resultaten opgeleverd. Vooreerst het feit, dat er sterzwermen bestaan (Hyaden, Pleiaden, de groote Beer, de Perseusstroom enz.), sterren die als een school visschen gezamenlijk op reis zijn. Dan bracht onze landgenoot prof. Kapteyn in 1906 het opzienbarende feit aan het licht, dat er in de bewegingen der sterren twee richtingen van voorkeur zijn, en niet één, zooals men sedert Herschel meende. De sterren bewegen zich dus t.o.v. een in rust gedachte zon in twee zwermen, of, en dat is een eenvoudiger voorstelling, de zon beweegt zich naar den Apex toe te midden van een Heelal, waarin één bevoorrechte richting gevonden wordt. Deze richting van voorkeur is bepaald door een punt, in den Melkweg bij (xi) Orionis gelegen, dat men den Vertex heeft genoemd; 60% der aan het onderzoek onderworpen sterren beweegt zich naar den Vertex toe, 40% in tegengestelde richting. — Een allerbelangrijkste toepassing vindt de studie der E. B. in de afstandsbepaling der vaste sterren.

Kon men uit een waargenomen E. B. den motus parallacticus afzonderen, dan was daardoor de afstand der ster dadelijk gegeven, daar immers de werkelijke beweging der zon bekend is. Ongelukkig is de tweede component der E. B., de motus peculiaris, onbekend. Maar voor een groote groep van sterren mag men onder zekere omstandigheden aannemen, dat de mot. pec. elkaar tennaastebij opheffen, en dat dus de gemiddelde E. B. voor die groep geheel en al motus par. is, afspiegeling van de beweging der zon. Voor deze groep van sterren wordt dan de gemiddelde afstand bekend. Vooral in de handen van onzen landgenoot prof. Kapteyn te Groningen is deze methode uiterst vruchtbaar gebleken.