Dsoengarije - Landschap in het N. W. van Midden-Azië, gelegen tusschen den Tien-sjan en den Ektag-Altai, dat den overgang vormt tusschen Mongolië en de Siberische vlakte. Het wordt van het O. naar het W. lager, n.l. van ongeveer 1300 M. tot ruim 400 M. in het N. W., in het midden en Z. W. tot 300 a 200 M. — In het grensgebied tusschen D. en Russisch-Azië verheffen zich enkele hooge gebergten, n.l. het Saur-geb. (3670 M.), de Tarbagatai (± 3000 M.) en de Dsoengar. Alatau tot (4300 M.). Behalve door b.g. hooge gebergten wordt D. ook in de lengterichting doorsneden door lagere bergen heuvelreeksen. Tusschen de ketens strekken zich breede vlakten uit.
De Tarbagatai deelt Westelijk D. in twee deelen. Het Noordel. heeft door de Irtisj, die door het groote meer Saisan-nor heenstroomt, afvloeiing. Het overige D. behoort tot het gebied zonder afvloeiing van CentraalAzië; het Oeloengoer-nor, waarin de op den Ektag ontspringende Oeroengoe uitmondt, staat niet meer, als eertijds, met de Irtisj in verbinding. De overige rivieren, die hoofdzakelijk op den Tien-sjan ontspringen, loopen spoedig dood of monden in groote of kleine steppenmeren uit. Aan den voet der gebergten vindt men breede grindwoestijnen, aan den rand daarvan meestal een leemvlakte, die, als er rivieren in uitloopen, vruchtbare oasen bevat In het midden der vlakten komen de duinzand woestijnen voor. Tengevolge van het zeer droge en uiterst continentale klimaat is de plantengroei arm. In de hoogere gebergten is de plantengroei rijker: behalve goede weiden zijn daar ook wouden, vooral op de Tarbagatai. Het hoofdbestanddeel der bevolking in de steden bestaat uit Doenganen en Chineezen, dat der steppen uit Doenganen, Kalmukken, Oeigoeren en andere Mongoolsche volken.
De landbouw der oasen levert voornamel. tarwe, gierst, groenten en vruchten (meloenen, komkommers, appelen). De talrijke kudden der steppennomaden bestaan hoofdzakelijk uit schapen en paarden. Het Dsjairgebergte bevat goud, asphalt en steenkolen. D. is van oudsher een doorgangsland; de voornaamste verkeersweg is de Pe-loe (=Noord-weg), die van Barkoel langs de oasen van den N.-rand van den Tien-sjan loopt en waarlangs een groot deel van den handel van China met Rusland gaat. Handelsplaatsen zijn Bar-koel, Gnutsjen, Manas en Ssjicho. De Pe-loe gaat over den Talki-pas naar Russisch-Turkestan.
Van Ssjicho gaat een tweede postweg dwars door D. Noordwaarts naar Siberië. In de 17e eeuw is D. een korten tijd de kern geweest van een gewest, dat zich van den Altai tot den Kwenlun uitstrekte. Dit Dzjoenganen-Rijk is in het midden der 18e eeuw vernietigd en bij China ingelijfd. D. nam aan de in 1861 begonnen Doenganen-opstand deel, vormde toen weer tijdelijk een onafhankelijk rijk, dat echter reeds in 1878 door de Chineezen heroverd werd. Tegenwoordig is het grootendeels een deel der Chineesche prov. Hsin-tsiang.