Druifluis - Phylloxera vastatrix, een bladluis, berucht door de schade, die zij aan den wijnstok toebrengt. Ongevleugelde, nog onvolwassen vrouwelijke exemplaren overwinteren in spleten van de wortels van den wijnstok. In de lente ontwaken zij en hechten zich met den snavel vast aan de wortelvezels, die hierdoor galachtig opzwellen. Parthenogenetisch brengt ieder dier 30 — 40 eieren voort, uit welke na 8 dagen de jonge dieren te voorschijn komen, die zich eveneens aan de wortels vastzuigen en zich na ongeveer 20 dagen eveneens parthenogenetisch voortplanten.
Zoo kunnen in den loop van één jaar 6—8 generaties optreden. In de in den zomer en herfst optredende generaties komen echter ook gevleugelde dieren voor, die rondvliegen en vooral door den wind zich ver verspreiden kunnen. Ieder van deze laatstgenoemde dieren legt, vooral op de bladeren van den wijnstok, eveneens parthenogenetisch eenige eieren, en wel grootere en kleinere. Uit de grootere komen dan wijfjes, uit de kleinere mannetjes; al deze dieren zijn vleugelloos en missen den snavel en het darmkanaal. Van Augustus tot October vindt men dergelijke mannetjes en wijfjes op den wijnstok; na paring legt ieder wijfje één groot „winterei” in een spleet van de schors. De uit deze wintereieren zich ontwikkelende dieren zijn alle wijfjes, die zich dan naar de wortels begeven. — De wortels van den wijnstok krijgen door den steek dezer dieren blaasachtige knobbels, die spoedig gaan verrotten. In het tweede jaar worden de bladeren geel e.n vallen deze spoedig af; in het dan volgende jaar gaat de geheele plant kwijnen en sterft dan af. De d. behoort thuis in N.-Amerika, waar zij in 1854 ontdekt werd en is vandaar met stekken van den wijnstok overgebracht naar Frankrijk in 1864, alwaar zij zich buitengewoon snel heeft verspreid, zoodat in 1882 ⅓ gedeelte van de Fransche wijnstokken aangetast was.
Later vertoonde zij zich eveneens in Zwitserland en Duitschland. De Internationale Druifluis conventie van 1878 heeft een aantal bepalingen uitgevaardigd (toepassen van insectendoodende middelen, beter bemesting), waardoor de plaag bezworen werd; met goed gevolg heeft men de ziekte ook bestreden door het enten van Europeesche wijnstokken op sommige Amerikaansche soorten, die buitengewoon krachtige wortels bezitten, waardoor wijnstokken verkregen werden, die door de insecten weinig aangetast worden. Een afdoend middel schijnt echter niet te bestaan; de Fransche Regeering heeft hiervoor een prijs van 300.000 francs uitgeloofd. Litteratuur: Fatio, État de la question phylloxérique en Europe en 1877 (Genève 1878), Reblausgesetze (Berlijn 1890), Moritz, Die Reblausschädlinge 2e dr. Berlijn 1891), dezelfde,Beobachtungen und Versuche (in de „Arbeiten aus dem Kaiserl. Gesundheitsambt” (Berlijn 1893), Kessler, Die Ausbreitung der Reblauskrankheit in Deutschland (Berlijn 1892), Ritter, Die Entwicklungs geschichte der Reblaus, Verbreitung und Bekämpfung (2de dr. Neuwied 1893), dezelfde en Rübsaamen, Die Reblaus und ihre Lebensweise (Berlijn 1900), de van ambtswege uitgegeven „Denkschriften betreffend die Bekämpfung der Reblaus” (1-23, 1877-1900).