Corypha, plantengeslacht der Palmen met ongeveer 6 soorten in het Indo-Maleische gebied, groote planten met waaiervormige bladeren (zie plaat Palmen II fig. 1) en een langen gestekelden bladsteel. De eindelingsche, zeer groote bloeiwijze sluit den groei van den stam af; na het vrucht dragen sterft de plant. Bekende soorten zijn C. umbraculifera, een boom v. Voor-Indië en Ceylon, die tot 20 M. hoog wordt. De bladeren leveren vlechtmateriaal; het weefsel van den stam is zeer hard.
In Ned.-Indië is C. Gebanga (de Gebang-palm of Poetjoek) zeer bekend; deze soort wordt voor allerlei doeleinden gebruikt. De stam bevat een gom, die tot geneesmiddel dient en een slechte, roodachtige soort sago, die in tijden van hongersnood wordt gegeten. De jonge bladeren worden in strookjes gescheurd en leveren Agel, een vlechtmateriaal, dat vooral voor fijne matten, doch ook voor allerlei andere doeleinden, zelfs voor het maken van zeilen, wordt gebruikt. De zeer harde vruchten leveren een soort plantenivoor, dat naar Europa wordt uitgevoerd, waar men er knoopen van maakt. Enkele soorten worden bij ons als sierpalmen in de kassen gekweekt.
