Cordieriet - Ioliet of dichroiet, mineraal, Al, (Mg, FeJjjSijOdsjOHjj. rhombisch, kristalliseert in korte zuilen, dikwijls door drielingvorming schijnbaar hexagonaal; gewoonlijk in korrels en korrelige aggregaten. Komt voor in graniet en gneis, als product der contactmetamorfose in leien, die in aanraking zijn geweest met opdringenden graniet, in bommen en blokken, die uitgeworpen zijn door vulkanen en in uitvloeiïngsgesteenten, bijv. in obsidiaan van Goenoeng Sepoetan, Noord-Celebes; in de beide laatste gevallen wellicht ook ontstaan uit opgenomen en ingesmolten leibrokken. De meest opvallende eigenschap is het sterke pleochroisme van donkerblauw tot kleurloos, dat dikwijls zonder eenig hulpmiddel kan worden waargenomen. Een enkelen keer worden doorschijnende steenen als edelsteen geslepen en onder den naam van water- of loschsaffier in den handel gebracht.
Daarvoor worden alleen steenen uit Ceylon gebruikt, die daar als zeldzaamheid in den vorm van rolsteentjes gevonden worden in de edelsteenzanden. De c. verweert gemakkelijk tot muskoviet, waarbij de gevormde fijnschubbige musk.-aggregaten in den regel den vorm van den c. bewaren. Zulke pseudomorfosen heeten o.a. piniet en fahluniet.
