Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Cochlaeus

betekenis & definitie

Cochlaeus - (Johannes), eigenlijk Dobeneck geheeten, humanist en polemicus, geb. 1479 te Wendelstein bij Schwabach, gest.1552 te Breslau. Te Neurenberg onder Grieninger humanistisch gevormd, ging hij in 1504 naar de universiteit te Keulen; werd in 1507 magister artium; hier veranderde een studievriend zijn naam in Cochlaeus (cochlea = slakkenhuis, wenteltrap); en verliet in 1510 als baccalaureus in de theologie de universiteit, om het rectoraat van de Latijnsche school bij S. Laurentius te Neurenberg over te nemen. IJver en paedagog. bekwaamheid verschaften hem spoedig groot aanzien. Op wensch van Willibald Pirkheimer begeleidde hij in 1515 diens 3 neven voor verdere wetenschappel. vorming naar Italië.

Te Bologna legde hij zich naast theolog. en humanist, ook op jurid. studiën toe en werd in 1517 te Ferrara doctor in de theologie. Op eigen wensch en op bevel van Pirkheimer ging hij naar Rome. Tot dan had C. veel met onkerkelijk gezinde Humanisten (Hutten, Crotus, en anderen) omgegaan en zich aan hun opvattingen en wenschen aangepast; te Rome kwam hij met de edele mannen van het Oratorio del divino amore in aanraking, die een hervorming van de geestelijkheid nastreefden en hier ontving hij weer religieuse warmte. Hij liet zich priester wijden en werd deken aan Liebfrauenstift te Frankfort a. M. Langen tijd was hij met zich zelven oneens, welke positie hij tegenover Luther zou innemen; maar als eerste onder de Duitsche humanisten werd hij (1520) een beslist tegenstander van Luther. Op den rijksdag te Worms was hij raadgever en helper van nuntius Aleander, dien hij van ’t Oratorio kende, nam deel aan de onderhandelingen van den aartsbisschop van Trier Richard van Greiffenklau met Luther en zocht ook privatim dezen tot herroeping te bewegen.

Spoedig daarop begon hij strijdschriften tegen hem in het licht te geven; Luther antwoordde slechts éénmaal, in ’t begin (Adversus armatum virum Cochleum, sloeg later geen acht op zijn talrijke aanvallen, wat hem des te meer prikkelde. Met Lorenzo Campeggi nam hij deel aan de onderhandelingen te Neurenberg en Regensburg. In 1525 moest hij wegens den Boerenoorlog naar Keulen vluchten; 1526 ging hij als kanunnik van St. Victor naar Mainz. Met Kardinaal Albrecht van Mainz ging hij naar den rijksdag te Spiers (1526). Na den dood van zijn besten vriend Emser trad hij in diens plaats als secretaris aan het hof van hertog Georg van Saksen en kreeg grooten invloed op dezen vorstelijken voorvechter van het oude geloof; nam in begeleiding van zijn hertog levendig deel aan den rijksdag te Augsburg (1530). Toen na den dood van Georg, diens broer en opvolger, Hendrik de Reformatie invoerde, besloot C. de benoeming tot Kanunnik te Breslau aan te nemen (1539). Hij was werkzaam bij de religiegesprekken te Hagenau, Worms en Regensburg(1540 — 41); toen Eck* in 1543 gestorven was, verdubbelde hij zijn kracht hem naar mogelijkheid te vervangen; vooral kwelde hem de vrees, dat Keulen door den aartsbisschop Hermann von Wied tot ’t Lutheranisme zou overgaan. Op weg naar ’t Concilie van Trente, vernam hij de verdaging daarvan en bleef nu op uitnoodiging van bisschop Moritz von Hutten als Kanunnik te Eichstätt. In 1546 was hij collocutor op ’t 2e Regensburger religiegesprek; 1546 trad hij af als Kanunnik te Eichstatt, nam in 1549 aan een provinciaal-synode te Mainz deel en keerde daarna naar Breslau terug. In 1549 verschenen zijn voornaamste historische werken: Commentaria de actis et scriptis M. Lutheri en Historiae Hussitarum libri XII. De lijst zijner werken telt 200 nummers, een bewijs van zijn rusteloozen arbeid; ondertusschen beantwoordde het succes niet aan de inspanningen; zijn kennis was meer uitgebreid dan diep; hij, de geloofswarme, tot offers bereide priester verflauwde nooit in ijver, ondanks tegenslagen.

< >