Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Cats

betekenis & definitie

Cats - (Jacob), Nederl. dichter en staatsman, geboren te Brouwershaven, 1577, studeerde te Leiden in de rechten, zette zijn studiën te Orléans voort, behaalde hier den doctorsgraad, oefende zich nog eenigen tijd te Den Haag in de rechtspraktijk en vestigde zich vervolgens in zijn geboorteplaats als advocaat; eenigen tijd later ging hij om genezing te zoeken voor de derdendaagsche koorts, waaraan hij lijdende was, naar Engeland, stelde zich onder behandeling van William Butler, bezocht nog de hoogescholen te Oxford en Cambridge, keerde nog even ziek naar Nederland terug, genas hier weldra, won eenige belangrijke processen, vestigde zich te Middelburg, huwde hier met Elizabeth van Valkenburg, werd pensionaris van Middelburg, welk ambt hij de voorkeur gaf boven een hem tegelijkertijd aangeboden professoraat te Leiden, voorts van Dordrecht (1623), curator der Leidsche hoogeschool (1625), zag zich in 1627 een zending naar Engeland opgedragen, om te onderhandelen over de teruggave van eenige schepen, vervulde in 1629 eenigen tijd de functie van raadpensionaris van Holland en WestFriesland, volgde 3 Juli 1636 Pauw op in genoemde functie, werd in 1645 grootzegelbewaarder der Staten en der grafelijkheid van Holland en bovendien registermeester der leenen, nam in 1651 ontslag als raadpensionaris, volbracht nog een zending naar Engeland, trok zich hierna geheel uit het openbare leven terug en overl. 12 Sept. 1660 op den huize Zorgvliet, buiten Den Haag. In 1829 werd te Brouwershaven een standbeeld voor hem opgericht. Geen enkele dichter in Nederland heeft een zoo groote mate van populariteit verworven als Cats; gedurende de geheele 17de en 18de eeuw vonden zijn gedichten een eereplaats in elk huisgezin als „een tweede huisbijbel”, ook thans worde hij op het platteland, vooral in Vlaanderen nog zeer veel gelezen. Zijn genre bepaalt zich in hoofdzaak tot het leerdicht; zijn onderwerpen zijn genomen uit de maatschappelijke betrekkingen (vooral de verhouding der beide sexen boeit hem uitermate en vormt het onderwerp van bijna al zijn werk), beschouwd uit een zedekundig en godsdienstig oogpunt; zijn hoofdgebreken zijn eentonigheid, breedsprakigheid en het herhaald bezigen van dezelfde uitdrukkingen.

Cultuurhistorisch is zijn werk van groot belang als de zuivere typeering van de levensopvatting der Calvinistische volksklasse. Hij is het hoofd der Zeeuwsche poëten en stichter van de Dordsche dichtschool. Gedurende Cats’ leven verschenen: Emblemata of Sinnebeelden met den Maeghdeplicht (1618 en 1622), Selfstrijt (1620, 1621, 1628, 1634), Tooneel der mannelijke Achtbaerheyd (1622, 1623), Houwelyck (1625, 1642), Proteus of Sinnebeelden, verandert in Minnebeelden en Galathae (1627), Spiegel van den ouden en nieuwen tijt (1632, 1635), Trouringh (1637), Ouderdom en Buitenleven, Gedachten op Slapelooze nachten, enz. In 1734 eerst verscheen zijn Twee-en-tachtigjarig leven. Zijn gezamenlijke werken zijn uitgegeven in 1659 te Dordrecht, in 1661 en ’65 te Amsterdam. Later nog eenige malen, het laatst door Dr.

J. van Vloten (Zwolle, 1856—62, met 400 platen). Een geïllustreerde bloemlezing werd bezorgd door F. Buitenrust Hettema (1905). Zie verder het pleidooi voor Cats van Van Heeckeren in „Taal en Letteren”(1859) tegenover Potgieter (Rijktmuteum) en Busken Huet Litt. Fant, I en G. Kalff, Nederl. Dichters der 17de eeuw (1901).

< >