Borstell (Ludwig Georg Leopold von), een Pruis. generaal der cavalerie, geb. 1773 te Tangermünde in de Altmark, trad in 1788 in dienst in een Pruis. kurassierregiment, onderscheidde zich in 1793 bij Pirmasens en Kaiserslautern, en nam als majoor aan den slag bij Jena (1806) en aan den veldtocht van 1807 deel. Na den vrede van Tilsit werd hij lid van de commissie voor reorganisatie van het leger en klom op tot gener.-majoor. Toen de oorlog weder uitbrak, stond hij onder opperbevel van York aan het hoofd van eene Pommersche ruiterbrigade, waarmede hij 5 April 1813 deelnam aan het gevecht bij Dannigkow (bij Maagdenburg) en aan de slagen bij Groszbeeren (23 Aug.) en Dennewitz (6 Sept.). Bijzonder onderscheidde hij zich in den slag bij Leipzig, waar hij 19 Oct. den stormaanval op de Grimmaïsche poort commandeerde en met zijne brigade het eerst in de stad doordrong. Na tot luiten.-generaal bevorderd te zijn, ging hij begin 1814 met het korps von Bülow naar België, streed bij Hoogstraaten en Courtray en dekte de belegering van Maubeuge.
In 1815 kreeg hij het commando over het 2e Pruis. Armeekorps en was te Namen met de organisatie daarvan bezig, toen na het bekend worden van de afscheiding van Saksen onder de Saks. troepen te Luik muiterij ontstond. Blücher zond de betreffende bataljons naar Namen en gaf von B. bevel, hen te ontwapenen, het vaandel van het garde-bataljon te verbranden en zeven van de hoofdaanleggers te doen fusilleeren. Von B. vond deze straf echter te hard en weigerde het bevel uit te voeren. Dientengevolge werd hij van zijn commando ontheven en door een krijgsraad tot vier jaar vestingstraf veroordeeld.
Op voorspraak van Blücher werd hij echter reeds in ’t laatst van 1815 door den koning begenadigd. In 1816 kreeg hij het generaal-commando in de prov. Pruisen en in 1825 werd hij, na tot generaal der cavalerie te zijn bevorderd, belast met het generaal-commando in de Rijn-prov. en over het 8e Armeekorps te Coblenz. Na in 1840 zijn ontslag uit den dienst genomen te hebben, overl. hij 1844 te Berlijn.