Booth (William), Eng. geestelijke, stichter van het Leger des Heils*, geb. 10 April 1829 te Nottingham, studeerde in de theologie, werd reeds op 15-jarigen leeftijd open-lucht-prediker, in 1852 tot den predikdienst toegelaten en toen eerst evangelist en vervolgens rondreizend predikant bij de Methodisten; scheidde zich in 1861 van die gezindte af, om meer zelfstandig te kunnen werken, begon, met zijn echtgenoote, op een geheel nieuwe wijze, in schouwburgzalen, op de open straat, enz., te prediken, voerde langzamerhand allerlei ongewone middelen in om zich toehoorders, publiek te verschaffen en kreeg weldra een groot aantal aanhangers, waaruit zich ten slotte het Leger des Heils ontwikkelde (1878), dat hij onder den titel van generaal bestuurde. B. wijdde sinds met zijn talrijke familie al zijn krachten aan de uitbreiding van genoemd leger, richtte in 1880 het weekblad „The War Cry”, later nog allerlei andere tijdschriften op, en deed in 1890 een werk, getiteld: In darkest England and the way out (Nederl.: „In Engelands donkerste wildernissen en de weg ter ontkoming”, vertaling Adama van Scheltema, Amst. 1891), het licht zien, waarin hij een geheel plan tot leniging van den maatschappelijken nood uitwerkt, dat ten grondslag ligt aan het „Maatschappelijk werk” van het Leger des Heils, hetwelk in Engeland op groote schaal in toepassing is gebracht, en ook in Nederland is aangevangen, met shelters of toevluchten voor dakloozen (stad-koloniën) te Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem, Dordrecht en elders en een landkolonie bij Lunteren. B. bezocht op zijn reizen door de vijf werelddeelen herhaaldelijk ook Nederland, om in de voorn. steden openbare en selectmeetings, en soldaten- en officiersbijeenkomsten voor de leden van zijn leger te houden.
Hij overl. in 1914. Zie over hem: F. St. G. de Latour Booth Tucker, Life of General William Booth (Chicago 1898); T. F. G Coates, The Prophet of the Poor; the life Story of General Booth (Lond. 1905).
— Zijn echtgenoote, Catharina Booth-Mumford, geb. te Ashbourne (Derby), 17 Jan. 1829, werd in de leer der Methodisten opgevoed, openbaarde reeds vroeg een zeer bijzondere neiging voor en groote zelfstandigheid in het godsdienstige, vond zich in het methodisme teleurgesteld, werd na het bekendmaken harer bezwaren aan een harer geestel. hoofden van haar lidmaatschap vervallen verklaard, voegde zich daarop bij de Reformers (een secte, die zich omstreeks het midden der 19de eeuw van de Methodisten afscheidde), werd in 1850 Zondagsschoolonderwijzeres, leerde William Booth kennen (1852), huwde 16 Juni 1855 met dezen, stond hem in zijn arbeid als predikant trouw ter zijde, begon in 1860 ook zelf te prediken, gaf daarmee den stoot aan de tevoren in Engeland onbekende vrouwenprediking (Female ministry), bereisde geheel Engeland, hield in de grootste steden bijeenkomsten in schouwburgzalen, enz., en verwierf zich door haar verderen arbeid, die meer nog dan die van haar echtgenoot bijdroeg tot het totstandkomen van het Heilsleger, den bijnaam van „mother of the Salvation Army”. Zij overl. 4 Oct. 1890. Behalve tallooze brochures en artikelen schreef zij: Papers on Practical Religion (Lond. 1879); Papers on Agressive Christianity (1881); Papers on Godliness (1882); Life and Death (1883); The Salvation Army in Relation to the Church and State (1883) en Popular Christianity, enz.
— William Bramwell Booth, oudste zoon van generaal Booth, geb. te Halifax, 8 Mrt. 1856, is, onder den titel van chef van den staf, administratief bestuurder van het heilsleger; hij huwde 12 Oct. 1882 met Florence Soper.
— Ballington B., broeder des vorigen, geb. 1859, stond 1885-’87 aan het hoofd van het Heilsleger in Australië, kreeg in 1888 het bevel over het Heilsleger in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en scheidde zich in 1896, ongenegen om zijn post met een anderen te verwisselen, af; hij zocht daarop een zelfstandig, hoewel in den geest van het heilsleger opgevat, werk te beginnen; 17 Sept. 1886 huwde hij met Maud Charlesworth.
— Catherine Booth, bekend als La Maréchale, oudste dochter van generaal Booth, geb. 18 Sept. 1858 te Gateshead, trad reeds vroeger als predikster op, vestigde in 1881 het leger des Heils in Frankrijk, in 1883 in Zwitserland, en werd in laatstgenoemd land zeer bemoeilijkt en door meerdere kantons uitgewezen, hetgeen een interpellatie in het Engelsche Lagerhuis tengevolge had; zij huwde 8 Febr. 1887 met A. S. Clibborn, die haar reeds een aantal jaren in haar arbeid had ter zijde gestaan, en met wien zij sinds Pinksteren 1896 aan het hoofd van het Heilsleger in Nederland en België stond; na vijf jaren hier geweest te zijn, verliet zij met haren echtgenoot het Heilsleger.
— Emma Moss Booth, tweede dochter van gen. Booth, geb. 8 Jan. 1860, werd in 1880 aan het hoofd van de eerste vrouwelijke kweekschool gesteld, huwde 10 April 1888 met Frederick St. George de Latour Tucker (Booth-Tucker), grondlegger van het Heilsleger in Eng.-Indië, schrijver van The Life of Catherine Booth, the Mother of the Salvation Army (2 vol. Lond. en Chic. 1892) en die ook meermalen Nederland bezocht. Beiden stonden lang aan het hoofd van het Heilsleger in de Ver. Staten. Zij overl. 28 Oct. 1903 bij een nachtelijk spoorwegongeluk bij Marcaline (Missouri).
— Herbert H. Booth, derde zoon van generaal Booth, geb. Aug. 1862, musicus, oprichter van een menigte muziekkorpsen, huwde 18 Sept. 1890 te Londen met Caroline Schoch (Nederlandsche), met wie hij eenigen tijd het Heilsleger in Australië en op Java bestuurde; na den dood van zijn vader is hij de generaal van het Heilsleger geworden.
— Marion Booth, tweede dochter van gen. Booth, geb. 4 Mei 1864.
— Evaline Cory Booth, derde dochter van gen. Booth, geb. 25 Dec. 1865 te Londen, begon reeds op 16-jar. leeftijd te prediken, voerde later het bevel over het heilsleger in Canada.
— Lucy Millward Booth, vierde dochter van gen. Booth, geb. 28 April 1867, werd in 1888 in de plaats van haar zuster Emma aan het hoofd van een kweekschool voor vrouwelijke officieren gesteld, arbeidde 1893-94 in Eng.-Indië, keerde in laatstgenoemd jaar naar Engeland terug, huwde 18 Oct. 1897 met den Zweedschen Heilslegerkolonel E. Hellberg, stond met dezen eenigen tijd aan het hoofd van het Heilsleger in Engelsch-Indië, moest weldra om gezondheidsredenen naar Europa terugkeeren, en bestuurde sinds 1896 met haar echtgenoot (E. Booth-Hellberg) het Heilsleger in Frankrijk en Zwitserland.