Bissoe, naam van de mannel. en vrouwel. sjamanen (zie SJAMANISME in den O. I. Archipel) bij de Boegineezen en Makassaren, vooral bij de eersten in hoog aanzien staand, hoewel de bevolking Mohammed. is, en de B. gezegd worden gewijd te zijn aan den dienst van Batara Goeroe (Çiwa). De B. vormen een afzonderlijken, afgesloten stand, waartoe de nieuwelingen eerst na inwijdingsceremoniën worden toegelaten; zij krijgen een bad, waardoor de ziel uit het lichaam treedt, en dit als voor dood zou blijven liggen, terwijl de ziel in hooger sferen vertoeft. Dagen lang blijft de persoon in zoo’n toestand; alleen des morgens, wanneer hij gebaad wordt, komt hij een oogenblik tot zich zelven, maar verzinkt daarna weer tot bewusteloosheid; aan neus, navel en voeten zijn vischhaken vastgehecht, opdat de levensgeesten niet ontvlieden. Hij wordt ten slotte in een soort van mat gewikkeld, gedurende 3 etmalen te water gelaten, waar hij onder muziek in de nabijheid van het strand blijft ronddrijven; daarna op ’t land gehaald, worden zijn levensgeesten door een flink maal weer opgewekt.
De mannel. B. dragen vrouwenkleeding en -versierselen. Aan het hoofd van een gezelschap staat de poewa-matowa of „oude heer”, die de voorganger is bij hun gezamenlijk optreden; dit optreden heeft plaats bij allerlei gelegenheden: het vervullen eener gelofte, de inhuldiging van een vorst, het genezen van zieken, enz. Bij hun vertooningen geven ze soms onbegrijpelijke staaltjes van onkwetsbaarheid (zie het verhaal van een ooggetuige, Pastoor Asselbergs, in: T. J. Bezemer, Door Nederl. Oost-Indië p. 457-461).
Een uitvoerige beschrijving van de B. vindt men in de Verhandel. Kon. Acad. v. Wetenschappen, dl. VII (1872) door Dr. B. F. Matthes.