Bevergeil, een door de bevers, mannetjes zoowel als wijfjes, gevormde stof. Bij de mannetjes wordt het afgescheiden door 2 klieren aan de voorhuid, bij het wijfje door 2 klieren in de scheede. Deze klieren zijn zeer volumineus; de wand is sterk geplooid (b. zakken). De in deze klieren gevormde stof vermengt zich met die uit naast den anus gelegen klieren, welke vloeibaar is; het hierdoor ontstane b. is dikvloeibaar, maar komt in den handel gedroogd voor, soms nog omgeven door de 7 c.M. lange, 5 c.M. breede buidels, die glad en zwartbruin van kleur zijn; het gedroogde b. is een doffe, vettige massa, van buiten zwart, van binnen lichter van kleur, gemakkelijk saam te drukken, onaangenaam van reuk, bijtend, bitter van smaak.
Op eenigen afstand geeft het b. een muskusachtigen geur; van nabij is de reuk voor velen geheel onuitstaanbaar. Zuiver b. is oplosbaar in alkohol en in aether. Voegt men bij eene dergel. oplossing water, dan wordt zij melkwit en komen er oogen aan de oppervlakte, die de b. olie (oleum castorei) vormen. Op verschillende wijze wordt het b. nagemaakt. Men gebruikte het vroeger als pijn- en krampstillend, zenuwprikkelend en anti-hysterisch middeL