Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Beleediging

betekenis & definitie

Beleediging - het opzettelijk aantasten van iemands eer of goeden naam. Bel. kan op zeer verschillende wijze geschieden, maar wel in hoofdzaak door smaad of laster. Zij kan zoowel tot eene strafvervolging aanleiding geven als tot een burgerl. rechtsvorde ring.

Bel. van particul. wordt niet vervolgd dan op klachte (art. 269 Sr.); zie KLACHTDELICT. Het stafwetb. behandelt de b. in de artt. 261-271, benevens in de artt. 111-113 en 117-119. De bur gerl. rechtsvorder, ter zake van b. strekt tot ver goeding der schade en tot betering van het nadeel in eer en goeden naam geleden (1408 B. W.). De beleedigde kan bovendien eischen, dat bij vonnis worde verklaard, dat de gepleegde daad is laster lijk of beleedigend, terwijl het vonnis, indien de beleedigde dit vordert, op kosten van den veroor deelde openbaar moet worden aangeplakt (1409 B. W.). Deze verklaring en aanplakking kan echter door den schuldige worden voorkomen door aan bod en werkelijke aflegging voor den rechter van eene openb. verklaring, houdende, dat de gepleeg de daad hem leed doet, dat hij deswege verschoo ning vraagt en den beleedigde houdt voor een per soon van eer (1410 B. W.). Zie verder artt. 1411— 1416 B. W. Ook kan b. nog andere wettelijke gevol gen hebben. Zoo kunnen grove b. grond ople veren voor scheiding van tafel en bed (288 B. W.)

en als dringende reden gelden, zoowel voor patroon als arbeider, om een dienstbetrekking zonder op zegging of zonder inachtneming van de voor op zegging geldende bepalingen te doen eindigen (1639p5, 1639ql B. W.).

In het milit. recht is afzonderlijk strafbaar ge steld, het met woorden of gebaren beleedigen van een meerdere in rang door een officier, onder-offi cier of soldaat, het met woorden of gebaren belee digen van een schildwacht op zijn post door elk militair (resp. art. 99,100 en 102 Crim. Wetb.voor het Krijgsv. te Lande en 99 en 100 Cr. W. Z.). In art. 211 Cr. W. L. (160 Cr. W. Z.) is dan bepaald, dat indien een militair door een aan hem gesubordi neerde is gescholden, deze meerdere op zijn eed zal worden geloofd en zijn getuigenis alleen voor een volledig bewijs zal worden gehouden. De speciale strafbaarstelling van beleediging van een meerdere berust niet op den wensch van bescherming van het eergevoel van den meerdere, maar op die van bescherming en handhaving van de meerderheids verhouding. Zooals Prof. Pols, Cr.

Wetb. 2e uitg. blz. 807 zegt, is de beleediging van superieuren niet alleen een aantasting van het openbaar gezag, maar ook van de speciaal milit. subordinatie. Niet noodig is, dat de beleediging in dienst geschiedt (anders volgens art. 100 Cr. W. Z.). Onverschillig is het, of de meerdere in burgerkleeding is, mits de mindere zijn meerdere kenne. De beleedig. kan dus geschieden zoowel met woorden als met geba ren. Bij de vraag, wat onder beleedig. te verstaan is, moet worden gedacht aan art. 16 (21) van het Regl. voor Krijgstucht, dat zegt,dat zich aaneen overtreding der Krijgstucht schuldig maakt, al wie zijn meerderen oneerbiedig behandelt, kwalijk beje gent, tegen dezelven mort, zich onbetamelijke uit drukkingen jegens hen veroorlooft of zich met woor den of gebaren over hun behandeling onverge noegd betoont. Daar strafrechter! en krijgstucht, strafbaar elkaar uitsluiten, wordt het woord be leedig. meestal uitgelegd in denzelfden zin als in het gemeene strafrecht. Het milit. recht verschilt echter weer in zoover van het gemeene, dat, zooals aangenomen wordt, hiervoor noodig is, dat de be leedig. in tegenwoordigheid van den superieur ge schiede. Wanneer op een door een mindere tegen over zijn meerdere gebezigde uitdrukking of aan genomen houding niet het milit., maar wel het gemeene recht toepasselijk is, zal hij niet op grond van de niet-toepasselijkheid van het eerste moeten worden vrijgesproken, maar met toepas sing van het tweede worden veroordeeld.