Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Beda

betekenis & definitie

Beda, - kerkhistorikus, bijgenaamd Venerabilis (de eerwaardige), geb. in 674, waarschijnlijk in het gehucht Monkton in het Eng. graafsch. Northurnberland, ontving zijne wetenschappelijke opleiding in het nabijgelegen klooster Wearmouth onder den abt Benedictus Biscopius. Begaf zich in 691 met abt Ceolfrid in het klooster Jarrow, waar hij in 702 tot presbyter gewijd werd. Hij overleed 26 Mei 735 en werd in laatstgenoemd klooster begraven, terwijl zijn gebeente later naar Durham werd overgebracht. Hij heeft te Jarrow vele leerlingen gevormd en tal van commentaren over bijbelsche geschriften geschreven, alsmede homiliën. heiligenlevens, hymnen, epigrammen, chronolog. en grammat. werken. Zijne gezamenlijke werken zijn uitgegeven te Parijs (1544 en 1554), Bazel (1563), Keulen (1612 en 1688) en met een Eng. vertaling van zijn hist. geschriften door Giles te Londen (1843-44). — Zijn beste werk is Historia ecclesiastica gentis Anglorum in 5 boeken, een belangrijke, nauwkeurig en onpartijdig aan de bronnen ontleende geschiedenis van Engeland tot het jaar 731. Verschillende uitgaven hiervan zijn in het licht gekomen (de eerste te Straatsburg in 1500), o.a. die van Holder (Freib. i. Br. 1882, 2 Aug. 1890). Alfred de Groote vertaalde het in het Angelsaksisch. Eene Duitsche vertaling door Wilden verscheen te Schaffhausen in 1866, een Engelsche door Giles te Londen in 1840. — Verder zijn belangrijk zijn chronol. werken De sex aetatibus mundi en De Temporum ratione, welk laatste met een astronomisch-wiskundig deel begint; het bevat ook een bijdrage tot de ontwikkeling van het vingerrekenen. — Zie over hem: K. Werner, Beda der Ehrwürdige. 2 Aufl. Wien 1881.

< >