Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Arbeidsloon

betekenis & definitie

Arbeidsloon. Dit kan worden berekend naar tijdsruimte (tijdloon) of naar arbeidsprestatie (stukloon) of ook gecombineerd (premies voor het boven een zeker quantum gepresteerde). Het loon kan zijn uitgedrukt in een bepaald bedrag of in een percentage over het arbeidsresultaat of over een andere grootheid. Het kan bestaan in geld of in natura. De laatste mogelijkheid is hier te lande echter zeer beperkt door artt. 1637p en r B.W. (Zie over dit loon in natura ook artt. 1638 i, t en u).

Ten slotte kan het bedrag van het loon zijn bepaald of in het midden zijn gelaten (Zie voor het laatste geval art. 1637o B.W.). — De verplichting van den werkgever, het verschuldigde loon te voldoen is geregeld in de artt. 1638—1638v. B.W. Geen loon is verschuldigd voor den tijd, gedurende welken de werknemer den bedongen arbeid niet heeft verricht (1638b), tenzij de werkgever hem daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld, hetzij door eigen schuld, hetzij ten gevolge van, hem persoonlijk betreffende, toevallige verhindering (1638d). Wel heeft de arbeider in den regel gedurende korten tijd recht op loon, indien hij niet kan werken door ziekte of ongeval of ten gevolge van de vervulling eener door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, en onder eenige zeer bijzondere omstandigheden (1638c). De tijd, waarop de uitbetaling moet geschieden, is geregeld in de artt. 1638l—q; het laatste art. geeft den arbeider aanspraak op eene verhooging wegens de vertraging in geval van te late uitbetaling. Art. 1638k wijst de plaats van uitbetaling aan, terwijl art, 1638h bepaalt, in welke munt zij moet geschieden. Art. 1638r sluit in den regel schuldvergelijking uit, art. 1638g beslag op arbeidsloon (vergel. ook art. 21 Tuchtwet voor gage schepelingen, art. 757 Rv. voor bezoldigingen wegens ambten of bedieningen). Art. 1195 B.W. geeft aan de loonvordering een voorrecht, art. 40 F. verklaart het loon van den arbeider in dienst van een faill. boedel tot boedelschuld. Art, 23 F. laat het loon, door een failliet verdiend, of een gedeelte daarvan, ter beoordeeling van den rechter-commissaris, buiten den boedel blijven, terwijl art. 233 F. verklaart, dat surséance v, bet. voor arbeidsloon niet geldt. — Bij beschouwing van het arbeidsloon uit economisch oogpunt moet men onderscheiden, of de arbeid verricht wordt al of niet in eene onderneming, welke winst beoogt, Is zulks het geval, dan vertegenwoordigt het loon het aandeel, dat de arbeider in de opbrengst der voortbrenging heeft, en dat, daar hij veelal geen risiko van beteekenis kan dragen, in de meeste gevallen op een vast bedrag wordt bepaald.

Het totaal der loonen is dus naar boven begrensd door de productiviteit der voortbrenging, waaruit echter, behalve de arbeidsdiensten, ook de kapitaals- en ondememingsdiensten moeten worden beloond. Slechts een deel der opbrengst is dus voor loon beschikbaar. Dit beschikbare deel noemt men wel het loonfonds. Omtrent dit loonfonds heeft men zich niet steeds een juiste voorstelling gemaakt, De zgn. loonfondstheorie van J. St. Mill nam dit fonds als een vaste grootheid aan, waaruit dus de gemiddelde loonstandaard mathematisch zou zijn af te leiden. Dit is echter niet juist, daar het loonfonds slechts een deel is van de totaalopbrengst van de productie, welke de arbeid met de andere productiefactoren (zie VOORTBRENGING) moet deelen. De grootte van het aandeel, dat aan elken productiefactor daarin ten deel zal vallen, hangt van velerlei omstandigheden af; in geval van onderlingen strijd is de verdeeling veelal de resultante van de gezamenlijke werking van vraag en aanbod van en naar elk dier productiefactoren, waardoor de waarde van elk hunner wordt bepaald. Hetzelfde geldt van de verdeeling tusschen de verschillende arbeidsloontrekkenden onderling of liever, elke soort arbeid is een afzonderlijke productiefactor en als zoodanig in hare relatieve waarde (uitgedrukt in het loon) afhankelijk van vraag en aanbod, wat haar zelf en wat elk der andere productie-factoren, gezamenlijk, betreft.

De uitkomst van dit proces is nooit van tevoren te zeggen; daarvoor bevinden zich onder de bepalende factoren te veel onbekenden. Zij komt eerst tot uiting in een strijd van loven en bieden. Die strijd wordt in den goederenhandel, vooral in den groothandel, in al zijne scherpte gestreden. Veel minder op de arbeidsmarkt. Behalve de vrees voor den onzekeren uitslag van den strijd met al de treurige gevolgen bij een eventueele nederlaag in het verschiet (men denke hier ook aan het feit, dat niet gebruikte arbeid evenals een aan dadelijk bederf onderhevige waar, voor goed verloren is: Labour will not keep), kunnen hier nog velerlei andere overwegingen van den strijd afhouden: persoonlijke genegenheid van partijen, wetenschap, dat de wederpartij moeilijk in staat is meer loon te geven of moeilijk met minder loon kan rondkomen, wensch om het zijn ondergeschikten goed te geven, gemakzucht, sleur en vele andere, Hoe losser de band tusschen werkgever en werknemer, hoe minder van deze overwegingen zullen gelden, hoe meer dus vraag en aanbod het loon zullen beheerschen. De wet van vraag en aanbod werkt dus nergens automatisch en snel, vooral niet op de arbeidsmarkt. Dit geldt reeds voor ondernemingen, die winst beoogen, maar nog meer bij loon voor persoonlijke diensten en salarissen van ambtenaren. Vooral bij het vaststellen der salarissen van deze laatsten wordt veelal ook met de behoeften van den ambtenaar rekening gehouden, een stelsel, dat vooral de communisten voor alle arbeidsbelooning zouden willen zien toegepast.

Zulks zou echter een te gronde gaan beteekenen van tal van ondernemingen, die op of nabij den grens der productiemogelijkheid liggen en slechts dank zij lage loonen kunnen bestaan. Het aantal werkloozen zou daardoor toenemen. Het ideaal, dat het arbeidsloon duurzaam voor een ieder aan redelijke behoeften zal voldoen, is slechts naderbij te komen door toeneming van kapitaal (en hiermede relatieve daling der waarde daarvan als productiefactor) eenerzijds, en beperking van het aanbod van arbeidskrachten (en hiermede relatieve stijging der waarde daarvan als productiefactor) anderzijds. Zie ook BEVOLKINGSVRAAGSTUK. Ook dan zullen de ondernemingen van thans, die slechts op kosten van lage loonen kunnen bestaan, verdwijnen, maar zonder dat werkloosheid daarvan het gevolg is. Ook door verhooging van de productiviteit der voortbrenging, b.v. door betere organisatie daarvan, zal de toestand kunnen verbeteren, maar nimmer duurzaam, indien iedere uitbreiding der productie door een daaraan evenredige toeneming der bevolking wordt achterhaald.