Albert (eugen d’) - geb. 10 April 1864 te Glasgow, een der merkwaardigste figuren in het hedendaagsche muziekleven. Zijn vader was de dansencomponist Charles d’A., geb. 26 Febr. 1809 te Rienstetten bij Altona, overl. 26 Mei 1886 te Londen. Na de eerste opleiding van zijnen zoon te hebben verzorgd, vertrouwde hij hem voor zijne verdere studiën toe aan Ernst Pauer te Londen. Later ging d’A. naar Weenen om bij Hans Richter verder te studeeren, en eindelijk legde Liszt te Weimar de laatste hand aan zijne ontwikkeling.
Nadat d’A. eerst door zijn optreden in alle beschaafde landen ter wereld, den naam van een der grootste levende pianisten te zijn verworven had, en tevens verscheidene veelbelovende composities het licht had doen zien, gaf hij steeds weer toe aan zijne neiging voor de dramatische muziek, en componeerde hij een aantal opera’s (der Rubin, Ghismonda, Gemot, Die Abreise, Kain, der Improvisator, Tiefland, Flauto Salo, Tragalbadas). Vooral Tiefland had een groot succes; het werk werd op alle groote en kleine tooneelen opgevoerd. Ofschoon d’A. in zijne opera’s meer eklektisch dan origineel is, heeft zijne muziek toch veel kracht van uitdrukking en die hartstocht, die van het echte theaterbloed een uitvloeisel is. Nadat, door zijne werkzaamheid als opera-componist, d’A. jarenlang niet meer als pianist was opgetreden, verscheen hij in 1912 plotseling weer op het podium, waar hij zich opnieuw den souvereinen meester toonde, die (in zijn bijzonderen aard) onovertroffen is. Ter aanvulling de mededeeling, dat d’A, in 1896, voor slechts korten tijd, als hofkapelmeester te Weimar fungeerde.