Aesculapius - Gr. Asklepios, god der geneeskunde. Bij Homerus is hij nog geen god, maar de voortreffelijke geneesheer, wiens beide zonen Podalirius en Machāon de heelmeesters in ’t Grieksche leger vóór Troje zijn. Hij heet afkomstig uit Thessalië als zoon van Apollo en Coronis, die vóór zijne geboorte wegens ontrouw door haar man gedood werd: het kind werd echter gered en door den centaur Chiron in de jacht en heelkunde onderwezen. Anderen plaatsen zijne geboorte te Epidaurus en daar was later de hoofdzetel van zijn eeredienst.
Op volwassen leeftijd genas hij niet alleen zieken, maar wekte zelfs dooden op, zoodat Zeus hem op een aanklacht van Hades (Pluto) met zijn bliksem ombracht, waarna Apollo als wraak de bliksemsmedende Cyclopen doodde en tot straf daarvoor een tijdlang op aarde moest leven (zie ADMETUS). Behalve de reeds genoemde zonen had hij bij zijne vrouw Epione (de pijnstillende) nog de vlg. kinderen: Alexānor (menschenhelper), Hygiëa (gezondheid), Iāso (heelster), Panacēa (alheelster). In zijne tempels werden slangen gehouden als het symbool der zich steeds verjongende levenskracht en zijn gewone attribuut is ook een staf, waarom zich een slang wikkelt. Men offerde hem een haan.
Te Rome drong zijn dienst in 293 v. C. door, toen hij bij een pest op voorschrift der Sibyllijnsche boeken in de gedaante eener slang uit Epidaurus was gehaald; hij kreeg toen zijn tempel op het eiland in den Tiber.