v. (mv.), (ook: zijlijnsysteem, zijlijnorganen), systeem van organen in dienst van de stromingszin, specifiek voorkomend bij vissen en waterbewonende amfibieën, bestaande uit zintuigcellen die groepsgewijs zijn gerangschikt in met vocht gevulde, zeer fijne buisjes (zijlijnkanalen), waarvan (links en rechts) een drietal over de kop, en een over de flank lopen, óf die oppervlakkig gelegen zijn en aldus direct waterbewegingsprikkels kunnen opnemen.
(e) Het systeem van zijlijnzintuigen stelt het dier in staat bewegingen van voorwerpen op enige afstand te ‘voelen’. De waarneming berust o.a. op de waterbeweging (near-field effect, stuwing), die vóór een bewegend voorwerp uitgaat. De stuwingsdruk brengt, binnengekomen in het zijlijnkanaal via de poriën, de vloeistof daarin in beweging. Door deze beweging komen de haren van de zijlijnzintuigcellen in beweging, hetgeen gepaard gaat met prikkeling van die zintuigcel. De haren ervan zijn omhuld door een gelatinestaafje (cupula). Hetzelfde type zintuigcel kan ook oppervlakkig gelegen zijn, zonder dat er sprake is van een buis.
De cupula steekt dan uit in het omgevend water. Zo’n cel heet neuromast.
De gevoeligheid van de zijlijnzintuigen is vooral bij soorten met ontbrekend of beperkt gezichtsvermogen buitengewoon groot (b.v. holenof diepzeevissen). Maar ook bij goed ziende soorten kunnen zij m.n. ’s nachts of in troebel water een belangrijke rol vervullen. Een blinde snoek b.v. vindt en vangt zijn prooi zonder moeite met behulp van de zijlijn. Schakelt men dit zintuig uit, dan is het dier zelfs temidden van prooidieren gedoemd te verhongeren, daar het ze niet meer kan waarnemen.
Bij het ontstaan van de landbewonende gewervelde dieren (reptielen, vogels en zoogdieren) uit hun waterbewonende voorouders zijn de zijlijnzintuigen verloren gegaan, met uitzondering van het ➝ labyrint, dat als een gespecialiseerd en naar de diepte verhuisd deel van het zijlijnsysteem is te beschouwen. De zijlijnzintuigen ontstaan tijdens de embryologische ontwikkeling uit de ➝ laterale placode. Verder komen bij sommige beenvissen en bij alle kraakbeenvissen zgn. ampullaire zijlijnzintuigen voor. Dit zijn zijlijnzintuigen die onder in een huidinstulping (ampul) zijn komen te liggen en het contact met het water min of meer hebben verloren (b.v. ampullen van Lorenzini bij kraakbeenvissen). De gelatineuze inhoud van de ampul is echter een goede geleider van elektrische stroom en de ampullaire zijlijnzintuigen worden dan ook gebruikt voor de waarneming van kleine elektrische potentiaalverschillen in het water (➝ elektroreceptor).