(week, is geweken),
1. zich achterwaarts van zijn plaats bewegen, teruggaan, zwichten: de vijand moest wijken, zich terugtrekken, zwichten; voor iemand wijken, opzij gaan, (fig.) hem als zijn meerdere erkennen; geen duimbreed wijken, standhouden;
2. verdwijnen: het gevaar is geweken; de levensgeesten waren geweken, hij (zij) was gestorven;
3. zich verwijderen van de rechte of horizontale richting (tekenkunst) wijkende lijnen, niet evenwijdig aan het tafereel; de muren wijken, gaan uiteen, staan niet meer loodrecht;
4. (fig.) toegeven, zich schikken: voor vriendelijke aandrang wijken.