o., recht betreffende vreemdelingen.
Volgens de Ned. en Belg. grondwet genieten vreemdelingen gelijke bescherming van persoon en goederen als de personen van Ned. resp. Belg. nationaliteit.
Het in Nederland geldende vreemdelingenrecht werd met ingang van 1.1.1967, toen de nieuwe Vreemdelingenwet van 13.1.1965, Stb. 40 in werking trad, geheel op nieuwe leest geschoeid. In principe geeft deze wet aan alle vreemdelingen het recht Nederland binnen te komen, mits zij in het bezit zijn van de vereiste identiteitspapieren en van een transit-of reisvisum. Die laatste eis geldt echter niet, indien daarover andere internationale afspraken zijn gemaakt. Dit laatste komt veelvuldig voor. Is er geen verblijfsvergunning verstrekt, dan geldt die toelating alleen zolang en indien de vreemdeling de voorschriften, bij of krachtens de Vreemdelingenwet gegeven, in acht neemt, over voldoende middelen voor de kosten van zijn verblijf en terugreis beschikt en geen gevaar oplevert voor de openbare rust, de openbare orde of de nationale veiligheid. Heeft hij wel een vergunning tot verblijf, dan gelden in wezen overeenkomstige voorschriften.
Beschikt de vreemdeling over een vestigingsvergunning, dan is zijn rechtspositie sterker en kan deze alleen op veel beperkter gronden worden ingetrokken. Vreemdelingen, afkomstig uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging vanwege hun godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit of vanwege het feit dat zij behoren tot een bepaald ras of bepaalde sociale groep kunnen als vluchteling worden toegelaten (vluchtelingenvraagstuk). Toelating kan dan slechts worden geweigerd om gewichtige aan het algemeen belang ontleende redenen. Worden aan een toegelaten vreemdeling vrijheidsbeperkingen opgelegd of wordt hij in bewaring genomen, dan kan hij daartegen in beroep komen bij de rechter. Daarnaast kan hij aan de minister van Justitie om een herziening van de beschikking vragen, o.a. indien hem een vergunning tot verblijf, tot vestiging of tot toelating als vluchteling is geweigerd. Hetzelfde geldt met betrekking tot een intrekking van een vergunning tot verblijf, tot vestiging of van een toelating als vluchteling.
Een dergelijke herziening moet schriftelijk worden gevraagd binnen een maand na de dag waarop de daarvoor vatbare beschikking geacht kan worden ter kennis van belanghebbende te zijn gekomen. In bepaalde gevallen moet de minister daarbij eerst de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken horen. Deze stelt dan de vreemdeling in de gelegenheid zijn belangen bij haar te bepleiten. Indien de beschikking niet wordt herzien, moet uit het - gemotiveerd - besluit o.a. blijken of die weigering is genomen overeenkomstig het advies van de commissie. Bij afwijzing bestaat recht van beroep op de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Naast en in samenhang met de Vreemdelingenwet is vooral het Vreemdelingenbesluit, KB van 19.9.1966, Stb. 387, meermalen gewijzigd, van groot belang.
Daarin vindt men naast voorschriften betreffende de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, grensbewaking, toelating, toezicht, uitzetting en bewaring o.a. bepalingen inzake afwijkingen van de wet ten gunste van vreemdelingen krachtens internationale verplichtingen. Daarin wordt o.a. de zgn. ‘begunstigde EG-onderdaan’ gecreëerd, die normaliter vrije toegang heeft. Vreemdelingen kunnen bepaalde beschikkingen van de minister van Justitie in beroep aanvechten bij de Kroon.
LITT. A.H.J.Swart, De toelating en uitzetting van vreemdelingen (diss. 1978).
In België bepaalt de wet van 28.3.1952 (gewijzigd door die van 30.4.1964) dat geen vreemdeling zich in het rijk mag vestigen zonder daartoe een vergunning verkregen te hebben van de minister van Justitie. Het KB van 21.12.1965 omvat een uitvoerige reglementering van de voorwaarden waaronder vreemdelingen in België mogen binnenkomen, verblijven en er zich vestigen. Deze nieuwe reglementering was onontbeerlijk wegens het ondertekenen te Brussel, op 11.4.1960, door de drie Beneluxlanden van de Overeenkomst inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied. Al deze bepalingen worden met correctionele straffen gesanctioneerd. Bovendien kan de minister van Justitie of de administrateur van de Openbare Veiligheid de vreemdeling, die zonder toelating het rijk binnenkomt of binnengekomen is, terug over de grens zetten. Alleen de koning kan de vreemdeling die een vergunning heeft om zich in het rijk te vestigen, onder bepaalde voorwaarden uitzetten.