(vergaf, heeft vergeven),
1. aan een ander geven: een ambt vergeven;
2. vergiffenis schenken voor: vergeef het mij; vergiffenis schenken aan, pardonneren: wil je mij vergeven? (zwakker) niet euvel duiden;
3. verkeerd geven (de kaart);
4. vergiftigen, vergif innemen, door gif doen sterven: zich vergeven; van iets vergeven zijn, vol zijn van (iets schadelijks of hinderlijks).