Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tand

betekenis & definitie

m. (-en),

1. (biologie) algemene ben. voor afzonderlijke gebitselementen, m.n. voor de voorste (snij-en hoektanden); (zegsw.) met de mond vol tanden staan, niet kunnen of durven spreken; zijn tanden in iets zetten, zich ergens intensief in verdiepen; het water loopt me om de tanden, ik word flauw van de honger; haar op de tanden hebben, goed van zich kunnen afspreken; met lange tanden eten, geen trek in eten hebben, kieskauwen; (ook) iets eten dat men niet lekker vindt; zijn tanden laten zien, dreigend laten zien dat men niet bang is voor zijn tegenpartij, (ook) uitvaren, niet zwijgen; tot de tanden gewapend zijn, geheel gewapend; op zijn tandt. bijten, zich bedwingen, m.n. zijn boosheid, ergernu enz. niet tonen; hij geraakt van de tand, wordt oud; aan de tand voelen, eig. van paarden, nl. om hun ouderdom te bepalen, en oneig. van mensen: hun bekwaamheid, gedrag enz. peilen; (fig.) vooral in de verb. de (vernielende) tand des tijds, het bederf, de verwoesting waaraan alle stoffelijke zaken op den duur blootstaan; van de hand in de tand leven, opmaken wat men verdient zonder oog voor de toekomst;
2. in-of afdruk van een tand: de tanden staan daarin;
3. (plantkunde) spits uitsteeksel aan sommige bladeren, vruchten enz.;
4. uitstekend, puntig deel van werktuigen;
5. (bij houtverbindingen) inkeping in een van de stukken, waarin een uiteinde van het andere stuk past; (metselwerk) uitsteeksel: staande -, met de uiteinden van de lagen loodrecht onder elkaar; vallende tand, waarbij elke laag een klezoor verspringt, en het geheel een helling heeft van 45°;
6.sporetrekker.

DIERKUNDE

Bij doorbraak vertoont de snijrand van een snijtand drie kleine lobben, die meestal door het gebruik spoedig afslijten. Meestal bijten de voortanden net langs elkaar, de ondertanden binnen de boventanden (schaarbeet). Bijten onderen boventanden op elkaar, dan spreekt men van tangbeet. Zijn de hoektanden tot slagtanden ontwikkeld, dan bevindt zich in het bovengebit een opening (diasteem) tussen de hoektand en de aangrenzende snijtand, waarin de onderhoektand bij dichtbijten past (apen, roofdieren). Bij de mens steken de hoektanden weinig of niet boven het niveau van de andere elementen uit en meestal vormen alle elementen een aaneengesloten gebitsboog. Zie gebit, kies.

HERALDIEK

De tanden van wapendieren (leeuw, ever, olifant, wolf) worden veelal extra groot weergegeven en door een afwijkende kleur of een metaal onderscheiden. Een tandvorm als begrenzing van twee vlakken of als buitenkant van een balk noemt men getand.