m. (-s), Calidris, een vogelgeslacht uit de familie snipachtigen.
(e) De strandloper is een kleine waadvogel met een rechte, vrij lange, soms iets gebogen snavel. Sommige soorten hebben in het zomerkleed rossige of zwarte partijen aan de onderzijde. In Nederland en België komen voor de kanoet-, krombeken drieteenstrandloper, verder paarse, kleine, temmincks, bonte strandloper. De kanoetstrandloper, Calidris canutus, een grote, gedrongen vogel, is een doortrekker en wintergast in groot aantal van eind juli tot eind mei, voornamelijk langs de kust. De kleine strandloper, C. minuta, is ongeveer even groot als een huismus; een broedvogel van de toendra’s van Noord-Eurazië en een doortrekker in vrij klein tot klein aantal van half juli tot in okt. en van begin mei tot in juni. De eveneens huismusgrote temmincks strandloper, C. temmincki, is een schaarse doortrekker van half juli tot begin okt. en van eind april tot begin juni; ook hij broedt in Noord-Eurazië.
De bonte strandloper, C. alpina, heeft een vrij lange, iets naar beneden gebogen snavel en ’s zomers een grote, zwarte vlek op de onderborst; hij broedt in het noordelijk deel van het noordelijk halfrond van Oost-Groenland over Eurazië tot Noord-Amerika. Hij is een doortrekker in zeer groot aantal van eind aug. tot in nov. en van begin mrt. tot eind mei; in Nederland een zeer zeldzame broedvogel van moerassige terreinen (Friesland). De krombekstrandloper, C. ferruginea, een in Noord-Siberië broedende vogel, is een doortrekker in vrij klein aantal van half juli tot in okt. en in zeer klein aantal van mei tot in juni. Hij overwintert o.a. aan de kusten van tropisch en Zuid-Afrika. In het winterkleed lijkt hij veel op de bonte strandloper.