Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schepen

betekenis & definitie

m. (-en),

1. (hist.) stedelijk overheidspersoon, lid van het met bestuur en wetgeving, ten dele ook met rechtspraak belaste college;
2. (België) lid van het dagelijks bestuur van een gemeente, wethouder. Schepenen of scabini worden het eerst vermeld in het Frankische Rijk in de 8 e eeuw. De rondreizende koninklijke ambtenaren benoemden in elke rechtskring uit de bevolking een groep van zeven of twaalf personen, die op het ding na behandeling van de zaak een voorstel doen voor het vonnis. Dit voorstel moest door alle aanwezigen op het ding worden goedgekeurd. Toen onder Karel de Grote de dingplicht voor alle leden van de rechtskring werd beperkt, stelden de schepenen ook wel zelf het vonnis vast. In de 11e eeuw worden opnieuw schepenen (in de rol van rechters) vermeld, het eerst in Vlaanderen. In de 12e eeuw waren zij ook met het bestuur in hun rechtsgebied belast. De combinatie van bestuur, wetgeving en rechtspraak bleef hun taak tot aan de Franse Revolutie, zij het dat ten tijde van de Republiek in de steden, ten gevolge van de uitbreiding van de bestuurstaken, een belangrijk deel van hun bestuurswerk overging op het college van burgemeesters. In de steden was vanaf de 13e eeuw het schepenambt niet meer een functie voor het leven. Schepenen werden benoemd door de heer of jaarlijks gekozen door de poorters of door een kiescollege uit hun midden. Die verkiezing moest dan meestal worden bekrachtigd door de vorst of heer. Op het platteland werden de schepenen als vanouds aangewezen door de heer of diens schout. Wie was verkozen of aangewezen, was op straffe van boete verplicht het ambt te aanvaarden. De feitelijke machtsverhoudingen tussen heer en stad leidden tot een dualistische structuur van bestuur en rechtspraak, die van stad tot stad en van tijd tot tijd verschillen vertoonde. Het schepencollege dat, ook als het door de schout was aangewezen, de poorters - of op het platteland de bren - representeerde, moest steeds samenwerken met een vertegenwoordiger van de vorst of heer, die in Vlaanderen baljuw of schout, in Brabant meier, in de Noordelijke Nederlanden meestal schout heette. Deze was voorzitter, trad op als rechtsvorderaar, kondigde het vonnis of besluit af en had de leiding bij de tenuitvoerlegging daarvan. Schepencolleges verschenen in de Noordelijke Nederlanden eerst in Brabant en Zeeland, later in Holland, Gelderland en Overijssel. In vele Hollandse steden had de verkiezing in de 16e eeuw alle betekenis verloren. Zij geschiedde daar door de vroedschap, die bestond uit de meest gegoede burgers. Deze hadden hierin zitting voor het leven en werden dikwijls op voordracht benoemd door de landsheer of diens schout. In het tijdperk van het absolutisme werden ook elders de schepenen veelal niet meer gekozen, maar trok de stadhouder waar hij kon de benoeming direct of indirect aan zich. In Nederland verdwenen de schepencolleges voorgoed bij de invoering van de Franse rechterlijke organisatie in 1810. In België is de naam schepen behouden gebleven voor die leden van het gemeentebestuur die in Nederland wethouders heten. De schepenen worden onder de gemeenteraadsleden verkozen door de gemeenteraad zelf. Hun aantal is bij wet vastgesteld in verhouding tot de bevolking van de gemeente. Samen met de burgemeester (die in principe ook gemeenteraadslid is, en benoemd wordt door de koning), hebben zij een dubbele bevoegdheid:
1. van algemene aard: uitvoering van de wetten die onder de bevoegdheid van de gemeente vallen;
2. van plaatselijke aard: uitvoering van de gemeentelijke beslissingen en het dagelijks bestuur. Zij staan onder voogdij van de minister van Binnenlandse Zaken en onder controle van de Bestendige Deputatie. Behalve in geval van ontslag of afzetting verstrijkt hun mandaat van ambtswege met dit

van gemeenteraadslid (na 6 jaren).

LITT. J.P.de Monté ver Loren en J.E.Spruit, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling (5e dr. 1972).