Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schaap

betekenis & definitie

o. (schapen),

1. holhoornig, herkauwend, woldragend hoefdier uit de onderfamilie schapen, m.n. het volwassen vrouwelijke dier: schapen in de wei; (spr.) als er één schaap over de dam is, volgen er meer, toespeling op de volgzaamheid van schapen; een schaap met vijf poten zoeken, het onmogelijke willen, dingen eisen die onmogelijk met elkaar te verenigen zijn; (scherts.) het verloren schaap is terecht, wat men kwijt was, is teruggevonden; het zwarte zijn, van alles de schuld krijgen, de zondebok zijn; er gaan veel makke schapen in één hok, wanneer ieder een weinig inschikt, kunnen allen plaats vinden; de één scheert de schapen en een ander de varkens, de een krijgt veel, de ander weinig; zijn schaapjes op het droge hebben, van zijn verdiende geld verder kunnen leven;
2. de leden van een gemeente ten opzichte van hun geestelijke leider;
3. (fig.) hulpeloos, weerloos of meelijwekkend persoon, m.n. onnozel kind: arm -! onnozel schaap!;
4. (beursterm) belegger, iemand die noch haussier, noch baissier is.

< >