v. (g. mv.),
1. het gevoel van zich schamen: van schaamte blozen; de ogen neerslaan van schaamte; van
in de grond kruipen, zinken; valse -, ongegronde schaamte, m.n. voor het verraden van aandoeningen of opwellingen; ook misplaatste hoogmoed waardoor men geen misslag wil bekennen; (spr.) bij gebrek aan brood, is de dood, uit nood doet men veel, dat men liever naliet;
2. (vero.) genitaalstreek.