Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Rustig

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

1. rust hebbend, in rust, vrij van arbeid en inspanning: de rustige oude dag;
2. in rust, niet of weinig in beweging of beweeglijk: het water is rustig;
3. niet in onregelmatige, snelle of gejaagde beweging, niet haastig: het hart klopt rustig;
4. vrij van innerlijke beroering: rustig sterven;
5. kalm, bedaard, niet zenuwachtig: hij is altijd rustig, gaat rustig zijn gang;
6. zonder geluid, stil: alles is rustig; niet luidruchtig of opdringerig: dat behang is niet rustig;
7. vrij van drukte of stoornis, ongestoord: daar kan ik rustig studeren; vredig, vreedzaam: een rustige streek;
8. in vrede, vreedzaam, zonder twist of tweedracht: het land is nu weer rustig.