Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Roede (roe)

betekenis & definitie

v./m. (roeden),

rijs, twijg, m.n. als strafwerktuig, hetzij één alleen of een aantal tot een bosje samengebonden; gesel; (spr.) die de roede spaart, haat zijn kind (naar Spr.13,24), wil men zijn kinderen goed opvoeden, dan moet men ze soms bestraffen; de roede is reeds geheven, de straf dreigt; de roede krijgen , nl. met Sint-Nikolaas, in plaats van snoep of cadeautjes; (vero.) stok, staf, als symbool van het (rechterlijk) gezag: de rode roede, de roede van justitie;

staaf of stang, m.n. van metaal: de roeden voor de gordijnen; tussenregel van een glasraam; maatstok, meetroede; (als lengtemaat) veelvoud van een voet, van plaats tot plaats verschillend; als vlaktemaat (landmaat) 14 m2: er gaan 700 roeden op een ha; als inhoudsmaat van turf ca. 1300 stuks;

staak, paal, boom of balk; (houthandel) dunne balk van vierkant beslagen hout; ben. voor op een roede lijkende voorwerpen; staart van een komeet;

penis.

De lengtemaat roede was een veelvoud van de voet. Men kende: de Amsterdamse roede (= 13 voet = ca. 3,68 m), de Pruisische roede (= 12 voet = ca. 3,77 m), de Deense roede (= 10 voet = ca. 3,14 m), de Engelse rod (= 16,5 voet = ca. 5,03 m).