Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

ras

betekenis & definitie

[Fr.], o. (-sen),

1. (taxonomie) groep organismen van dezelfde soort (species), die zich onderscheidt van andere groepen van dezelfde soort door de frequentie waarin bepaalde erfelijke eigenschappen voorkomen, maar die wel tot voortplanting met deze groepen in staat is;
2. (plantenteelt) een voldoend homogene groep planten die van andere groepen planten van hetzelfde cultuurgewas te onderscheiden is op grond van constant reproduceerbare eigenschappen; in landbouwkundige zin: groep planten die in de praktijk als een eenheid wordt opgevat en die bepaalde landbouwkundige kwaliteiten vertegenwoordigt;
3. (antropobiologie) mensenras; wegens de beladenheid van deze term geeft men de voorkeur aan de term populatie.

ANTROPOBIOLOGIE

De verschillen in erfelijke samenstelling van diverse mensenpopulaties blijven meestal van generatie op generatie min of meer gehandhaafd, omdat door geografische en culturele isolaties onderling betrekkelijk weinig uitwisseling optreedt, d.w.z. dat er zelden gehuwd wordt met iemand uit een andere populatie. Bekijkt men de situatie over grote tijdsafstanden, dan blijkt toch dat al vanaf voorhistorische tijden regelmatig contacten met andere groepen zijn opgetreden, m.n. door de volksverhuizingen, het handelsverkeer en oorlogen. Juist bij de mens komen zuivere rassen dan ook niet voor: de verschillende typen gaan geleidelijk in elkaar over. Volgens het Unesco Statement on the Nature of Race (1952) mag een rassenindeling uitsluitend gebaseerd zijn op lichamelijke kenmerken. Vroeger keek men daarbij naar b.v. haaren huidkleur, vorm van het haar; tegenwoordig ook naar b.v. bloedgroepen. Men kan ook op psychologische verschillen wijzen, maar het is vrijwel onmogelijk cultuurvrije tests te gebruiken, waardoor vergelijkend onderzoek van weinig waarde is. mensenras.

LITT. J. Coman e.a., Het rassenvraagstuk in de moderne wetenschap (1956); S.M. Garn, Readings on race (1960); S.M. Garn, Human races (1961); L.L. Snijder, Rassen, werkelijkheid en waan (1966); M. Banton, The idea of race (1977).

TAXONOMIE

Men onderscheidt natuurrassen van cultuurrassen. De natuurrassen zijn voornamelijk door natuurlijke selectie ontstaan en worden meestal in één bepaald gebied met bijzondere omstandigheden van bodem en klimaat aangetroffen. Cultuurrassen hebben zich vooral onder invloed van door de mens gerichte selectie ontwikkeld en zijn vaak naar allerlei plaatsen geëxporteerd. Zo vindt men het Fries-Hollandse rund in bijna alle landen. rassenlijst.

PLANTENTEELT

Zelfbevruchtende en vegetatief vermenigvuldigende gewassen kunnen aan de omschrijving van ras voldoen, omdat hier de samenstelling van het ras de gelijkvormigheid van een zgn. zuivere lijn, resp. die van een kloon heeft. Bij kruisbevruchtende gewassen heeft het ras een populatiekarakter, d.w.z. het is binnen het ras zelf niet gelijkvormig, en verder onderscheidt het zich niet altijd duidelijk van een ander ras. In de landbouwpraktijk worden de termen soort en variëteit gebruikt. Toen wilde soorten voor de handel beschikbaar kwamen, is hiervoor de onterechte term ‘botanisch soort’ ingevoerd, ter onderscheiding van soort in taxonomische zin. Soms gebruikt men de term verscheidenheid voor ras; beter is de term ras of de internationaal aanvaarde term cultivar te gebruiken.

Een ras heeft een fantasienaam. Sommige rassen hebben verschillende namen (synoniemen), terwijl dezelfde naam voor verschillende rassen van hetzelfde cultuurgewas (homonymen) wordt gebruikt. Bekende rasnamen zijn Eigenheimer en Bintje bij de aardappel, Apeldoorn bij de tulp, en Golden Delicious bij de appel.

Rassen kunnen ingedeeld worden:

1. naar de mate van verricht selectiewerk;
2. naar hun structuur;
3. naar hun rubricering in de Beschrijvende Rassenlijst.

Ad

1. Men onderscheidt: a. landras, waarin weinig tot niet in geselecteerd wordt;
b. grondras, een ras met een duidelijk populatiekarakter, dat een zekere verbreiding en aanpassing in de praktijk heeft gevonden, reeds herhaaldelijk geselecteerd is, maar toch nog ruimte biedt voor het winnen van selecties;
c. groepras, een ras, dat door meerdere personen onder toepassing van selectie wordt vermeerderd zonder dat deze selecties zich voldoende van elkaar hebben onderscheiden;
d. modern ras, meestal door plantselectie uit een populatie of uit een kruisingspopulatie geselecteerd;
e. mengras, een mengsel van bijna-isogene lijnen, d.w.z. lijnen, die in theorie genotypisch voor één gen en fenotypisch voor één eigenschap verschillen. In een mengras treedt het zgn. mengraseffect op. Dit houdt in dat elke plant omringd wordt door planten met een ander genetisch resistentiesysteem voor een ziekte. Hierdoor kan een ziekte zich niet of niet snel in het gewas verspreiden en wordt een epidemie voorkomen. Het mengraseffect komt in elke populatie voor. Het treedt ook op in een rassenmengsel.

Ad

2. Men onderscheidt vier rasstructuren:
a. kloonras (kloon);
b. zelfbevruchtingsras;
c. kruisbevruchtingsras (panmixieras);
d. hybrideras (F1-ras).

Ad

3. Men onderscheidt:

A (aanbevelenswaardig ras), een ras dat voor algemene of vrij algemene verbouw in aanmerking komt;

B (beperkt aanbevolen) ras dat voor speciale omstandigheden of voor beperkte verbouw aanbevolen wordt;

O, ras dat van geringe of van plaatselijke betekenis wordt geacht en dat meestal niet of onvolledig beschreven is;

N, nieuw, aanbevolen ras;

T, toegelaten ras met voldoende cultuur-en gebruikswaarde;

UB, voornamelijk voor uitvoer bestemd, hoewel het ras ook in het binnenlands verkeer is toegelaten;

U, uitsluitend bestemd voor landen buiten de EG;

R, ras toegelaten overeenkomstig andere beginselen dan die van de Richtlijnen van de Raad van de EG van 29.9.1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst (Europese Rassenlijst) voor landbouwgewassen. Door de Raad voor het Kwekersrecht worden rassen opgenomen in het Centrale Rassenregister.