[Gr. rapto, aaneennaaien, ooide, zang], rondtrekkende voordrachtskunstenaar bij de oude Grieken.
De rapsode droeg voor uit de werken van Homeros en andere epische dichters, bij feestelijke gelegenheden, b.v. in Athene bij de Panatheneeën. De rapsoden, die dikwijls in gilden verenigd waren, bewaarden de overlevering van de Homerische epen en hebben zeer veel bijgedragen tot de verbreiding daarvan over de gehele Griekse wereld. Platoon spotte in zijn dialoog Ioon met de schijngeleerdheid van de rapsoden.
LITT. W. Schadewaldt, Von Homers Welt und Werk (1959).