o. (-s), cijfer waarin de prestaties van leerlingen op scholen wordt uitgedrukt.
Het rapportcijfer is een wijze van waardering van prestaties, die men steeds meer als achterhaald gaat beschouwen. Aan een plus of een min achter het cijfer wordt vaak onevenredig grote waarde gehecht, doordat de cijfers vaak als uitkomst van een nauwkeurige meting der prestaties worden beschouwd. Er is een streven om tot een objectiever beoordeling van de prestaties te komen (via studietoetsen), in verband met de belangrijke beslissingen die op grond ervan genomen worden (overgaan, slagen of niet). Op de lagere school krijgen niet alleen de zuivere leerprestaties een predikaat (goed, kan beter, zeer matig), maar ook eigenschappen als creativiteit en het kunnen leggen van contacten. In België en Nederland lopen de rapportcijfers van 1-10, waarbij 1 als zeer slecht geldt en 10 als uitmuntend; 5 geldt als nog niet voldoende. Ook worden de prestaties wel gewaardeerd met letters (A, B en C) of met: goed, voldoende en onvoldoende.
In andere landen verschillen de interpretaties van de cijfers sterk.
LITT. A.D. de Groot, Vijven en zessen (1966; 8e dr. 1974); W.A. Smits, De waarderingen op de lagere school (1976).