v./m. (r’s; r’etje),
1. als teken: 18e letter, als klank: 14e medeklinker van het alfabet;
2. in een alfabetische rangschikking (kaartsysteem, boek e.d.) al de namen, woorden of lemmata die met een r beginnen; bij uitbreiding die namen, woorden of lemmata met de bijbehorende gegevens, teksten, systeemkaarten enz.
De r gaat via Latijn en Grieks (rho) terug op de Semitische resh. In het algemeen duidt de r een ratelconsonant aan, die dentaal gevormd kan worden of velaar.
Vormen. De Grieken kenden naast de met de Semitische vorm precies overeenkomende vorm ( thans ρ) in sommige streken ook een vorm met een ‘staartje’; deze was het voorbeeld voor de Romeinse vorm . In cursief schrift werd het rechterdeel van de letter tot een steeds vlakkere golflijn ; hieruit ontstond de vorm van de minuskelcursief , Karolingisch, Gotisch en later schrift. Sommige vormen hebben voetjes; vandaar vormen als in het 17e-eeuws schrift.
Een Romeinse samentrekking van O en R werd, om onbekende redenen, in de Karolingische tijd graag gebruikt ; gaandeweg verdween het besef dat het een samentrekking betrof en ging de rechterhelft een eigen leven leiden als aparte r-vorm, de ‘ronde r’, die nog in hedendaags schrijfschrift voortleeft.