[Gr., kracht die het leven toeblaast], v./m.,
1. ziel; in de klassieke voorstelling het levensprincipe van de mens, dat na zijn dood als schim in de onderwereld voortbestaat: de 1 wordt soms uitgebeeld als een vlinder;
2. (latere Griekse wijsbegeerte) het algemene levensprincipe;
3. (huidige psychologie en psychiatrie) aanduiding van de zetel van de bewustzijnsverschijnselen, m.n. als object van studie of onder een bijzonder aspect beschouwd;
4. (in de algemene taal) innerlijk, binnenste: een deel van onze eigen psyche.