v./m. (-en), (ook: eikeprocessierups), de rups van de nachtvlinder Thaumatopoea processionea.
De processierups wordt tot 5 cm lang; de imago heeft een vlucht tot 3,5 cm. De voorvleugels zijn blauwtot bruingrijs, de achtervleugels wit of grijs; bij het wijfje vertonen de voorvleugels drie donkere dwarslijnen. De bovenzijde van de rups is blauwgrijs tot zwart; alle ringen hebben een dwarsrij van roodbruine, behaarde wratten met roodbruine brandharen, die heftige irritatie kunnen veroorzaken. De wijfjes leggen in het najaar op eikeschors talrijke eieren. In mei of juni komen de rupsen uit en spinnen een gemeenschappelijk nest; overdag blijven zij in het nest; ’s avonds kruipen zij er door een opening aan de onderzijde uit om gezamenlijk voedsel te zoeken. Dit doen zij in de vorm van een processie.
Tegen de morgen keren zij op dezelfde wijze weer naar het nest terug. De rupsen verpoppen in het nest. De vlinder vliegt van juli tot sept. De processierups komt in de Benelux vrijwel niet meer voor.