een ca. 1960 in de VS ontstane stroming in de schilderkunst, gekenmerkt door strakke, heldere compositie en nadruk op koloristische kwaliteiten. Tot de vertegenwoordigers ervan rekent men Morris Louis, Kenneth Noland, Jules Olitski, Larry Poons, Frank Stella, Ellsworth Kelly en Alexander Liberman.
De term postpainterly abstraction werd in 1964 voor het eerst gebruikt door de criticus C.Greenberg als titel voor een tentoonstelling in het Los Angeles County Museum of Art. Hij wilde hiermee aangeven dat de traditionele tegenstelling tussen lineair en schilderachtig, tussen tekenen en schilderen, in deze richting was overwonnen. De schilders van deze richting brachten de verf op een onpersoonlijke wijze op het doek aan. Van J.Pollock namen zij de methode over om het doek ongeprepareerd op de grond liggend te bewerken. Zij gebruikten verdunde verf, die in het doek opgezogen werd, waarbij zij bovendien een gedeelte ervan onbeschilderd lieten. Sommige schilders (Noland, Olitski) hanteerden de verfspuit.
Anderen, o.a. H.Frankenthaler, goten de verf over het doek uit of lieten deze in verschillende banen er langs druipen (de zgn. stain-techniek). Het kleurvak of de kleurbaan werd niet meer onderbroken door de sporen van de hand van de schilder of van de penseelstreek, en werd daardoor bevrijd van tekenen en modelleren. Alle aandacht concentreerde zich op de kleur. Omdat men het schilderij slechts als een plat vlak met kleur beschouwde, richtte men ook de aandacht op de omtrek van het schilderij. Dit leidde tot het ‘shaped canvas’, een schilderij met een andere dan de gebruikelijke rechthoekvorm (Noland, Stella). De schilders van de postpainterly abstraction werkten vaak aan series schilderijen.