v., hypothese volgens welke de aardse lithosfeer in een aantal platen is verdeeld die ten opzichte van elkaar verschuiven.
De platentektoniek brengt de grote deformaties van de aardkorst in oorzakelijk verband. De continentverschuiving is van grote betekenis geweest voor deze hypothese. De platen zijn maximaal 100 km dik en hebben een horizontale afmeting van duizenden kilometers tot een kwart van de aardomtrek. De meeste platen bestaan uit een oceanisch en een continentaal gedeelte. De hypothese is dat de platen die ontstaan in de midden-oceanische ruggen door opwellende basaltische lava’s, zich van de ruggen af bewegen (spreiding van de oceaanbodem) en in de opslokkingszones rond de Grote Oceaan, Indonesië, Caribisch Gebied en Hawaii, onder de mantel duiken en vernietigd worden. De bewegingsrichting en snelheid van de platen leidt men o.a. af uit paleomagnetische metingen van oceanische basalten ter weerszijden van de ruggen en kleine, vulkanisch actieve gebieden (hot spots).
De snelheid kan variëren van 1 cm tot 10 cm/jaar. Men legt de grenzen van de diverse platen langs mondiale verschijnselen aan de aardoppervlakte: midden-oceanische ruggen, diepzeetroggen, orogenen. Convectiestroming in de aardmantel wordt door velen gezien als de enig mogelijke motor om de platen in beweging te zetten en te houden. Deze convectie is dan zeer onregelmatig in ruimte en tijd. De asthenosfeer treedt mogelijk als glijlaag op voor de platen in de erboven liggende lithosfeer. De druk vanuit de midden-oceanische ruggen is te gering om de platen in beweging te krijgen.
Dat de midden-oceanische ruggen niet stationair zijn, blijkt uit de feiten dat Afrika niet tegelijkertijd van de Middenindische en van de Midatlantische Rug afgedreven kan zijn, en Antarctica op enige afstand omringd is door een rug. Sinds het Boven-Krijt is India, deel van de India-Australië plaat, noordwaarts gedreven. Hierbij is de noordrand van India onder Azië geschoven en zijn de daar aanwezige sedimenten tot de Himalaja opgestuwd. In de Indonesische Archipel ontstond door relatieve beweging van het oceanische deel van de India-Australië plaat en van het continentale Aziatische deel een opslokkingszone, waarbij oceanische korst en mantel onder het continent doken (Benioffzone). Aan de oppervlakte ontstonden de diepzeetrog ten westen en zuiden van Sumatra-Java, de binnen-en buitenboog (zie Indonesië, FYSISCHE GESTELDHEID), oud-continentale kernen en dalingsbekkens. Door het opschuiven van de Grote Oceanische plaat oostwaarts en het opdringen van Australië-Nieuw-Guinea in noordelijke richting ontstonden de centrale gebergten van Nieuw-Guinea.
Bij de Mariannenbogen onderschoof de Grote Oceanische plaat Eurazië. Aan de oostzijde van de Grote Oceaan schoven de Amerikaanse platen over de Oceanische plaat. De Grote Oceanische plaat schoof noordwaarts en veroorzaakte de San Andreas breukzone. De ontmoeting van Afrika en Europa deed de sterk gekromde alpiene plooiingsgordels ontstaan. Het is niet duidelijk waar de geologische noordrand van Afrika ligt, mogelijk in Zuidalpen en Dinarische Alpen. Ook voor b.v. de Hercynische en Caledonische orogenesen vergt de hypothese nog veel onderzoek.