paus (1939-58), Eugenio Pacelli, *2.3.1876 Rome, †9.10.1958 Castel Gandolfo. Pius werd in 1899 priester, trad in 1901 in dienst van de pauselijke staatssecretarie, werd in 1917 bisschop, was van 1917-29 nuntius in Duitsland (resp. te München en Berlijn), werd in 1929 kardinaal en in 1930 staatssecretaris.
Zijn pontificaat stond grotendeels in het teken van de Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarvan. Hij ijverde voor het behoud en herstel van de wereldvrede. Tijdens de oorlog trachtte hij vooral de onpartijdigheid van de Heilige Stoel te bewaren, en zweeg hij bij de uitroeiing van de joden. Het communisme beschouwde hij als het grootste gevaar voor de Kerk; per decreet excommuniceerde hij de aanhangers en begunstigers van de communistische partij (1949). Daarnaast streefde hij naar innerlijke vernieuwing van de Kerk, o.a. met de encyclieken Mystici Corporis (1943; over het wezen van de Kerk), Divino afflante Spiritu (1943; over de bijbelwetenschap) en Mediator Dei (1947; over de liturgie). In Humani generis (1950) keerde hij zich tegen o.a. de evolutietheorie.
In 1950 kondigde hij het dogma van Maria’s tenhemelopneming af. Pius voerde een autoritair en centralistisch bewind, maar maakte een eind aan het Italiaanse overwicht in het kardinalencollege. LITT. R.Hochhuth, Der Stellvertreter (1963; toneelstuk); S.Friedländer, Pie XII et le 3me Reich (1964); C.Falconi, Das Schweigen des Papstes (1966).