Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Picea

betekenis & definitie

plantengeslacht uit de familie Pinaceae, met ca. 40 soorten, inheems in de koude en gematigde klimaten van het noordelijk halfrond. Het zijn naaldbomen, die alleenstaande, hoekige, witgestreepte naalden dragen, die elk via een langgerekt bladkussen met de twijg verbonden zijn.

De vrouwelijke kegels hangen en bezitten kleine, smalle dekschubben, die soms moeilijk te zien zijn. De fijnspar, Picea abies, wordt zeer veel aangeplant (vurehout); het is ook de boom die als kerstboom wordt gebruikt. In Zuid-Europa wordt er hars uit gewonnen. Kegel smal, 10-15 cm lang, met gegolfde schubben. Uit Noord-Amerika zijn afkomstig de sitkaspar, P. sitchensis (naald plat, stekend, blauwgroen, kegelschub uitgerand) en de Coloradospar, P. pungens (naald vierhoekig, kegelschub gekarteld). Uit de Kaukasus afkomstig (met kort-behaarde takjes) is de Kaukasische spar, P. orientalis, uit Oost-Azië de Oostsiberische spar, P. jezoensis (belangrijke bosboom). In parken wordt een cultuurvariëteit van P. orientalis, met blauwgrijze naalden, ‘blauwspar’, aangeplant.

< >