o. (-men),
1. (meetkunde) vlakke vierhoek, waarvan de overstaande zijden evenwijdig en gelijk zijn;
2. (natuurkunde) parallellogram van krachten, de parallellogramconstructie waarmee de resultante van twee krachten gevonden kan worden;
3. (landbouw) onderdeel van een wiedmachine, dat dient om de schoffel steeds even diep te laten werken.
meetkunde. De diagonalen van een parallellogram delen elkaar middendoor. Een ruit is een parallellogram waarvan de vier zijden gelijk zijn; de diagonalen van een ruit staan loodrecht op elkaar. Een parallellogram waarvan de vier hoeken recht zijn heet een rechthoek (afb.3); de diagonalen van een rechthoek zijn gelijk. Een parallellogram waarvan de vier zijden en ook de vier hoeken gelijk zijn heet een vierkant.
landbouw
Het parallellogram doet een schoffel op en neer bewegen, zodat bij oneffenheden in het veld de schoffel altijd even diep werkt. Een steunwiel vlak voor de schoffel volgt de oneffenheden en het parallellogram brengt de bewegingen van het steunwiel over op de schoffel.