v./m. (p’s; p’tje),
1. als teken: 16e letter, als klank: 12e medeklinker van het alfabet; (zegsw.)
hij heeft de p (pest) in, hij heeft gruwelijk het land; in de p (penarie) zitten, in de moeilijkheden zitten;
2. in een alfabetische rangschikking (kaartsysteem, boek e.d.) al de namen, woorden of lemmata die met een p beginnen; bij uitbreiding die namen, woorden of lemmata met de bijbehorende gegevens, teksten, systeemkaarten enz.
De p gaat via Latijn en Grieks (pi) op de Semitische pe terug. Hij duidt de stemloze bilabiale explosieve consonant aan. Vormen: de Semitische vorm (1) is gemakkelijk te herkennen in de Griekse (2; 3 enkele latere vormen; thans 𝜋) en de Romeinse (4; vormen met een geheel gesloten kop pas sinds je 2e eeuw). In wezen is de letter sindsdien niet veranderd (5: Romeins boekschrift, unciaal, Karolingisch). In het Gotische schrift (6) werd de kop beneden meestal met een aparte streep gesloten; dit werd de uiteindelijke aanleiding tot enkele vormen van het 17e-eeuwse schrift (7).