bw.,
1. over het oppervlak van iets uitgespreid: er zat een sjerp overheen; (oneig.) erbovenop, nog bovendien: ik zal er nog een briefkaart overheen sturen;
2. over iets uitstekend, overhangend: vrachtwagens beladen met ijzeren staven, die er van achteren een eind overheen hingen;
3. boven over iets heen naar de andere kant: men breit een steek en haalt er de voorgaande steek overheen. (fig.) ergens overheen komen; zich ergens overheen zetten, bezwaren, smart enz.) overwinnen, te boven komen, zich er verder niet aan storen; er eens (goed) overheengaan, iemand goed pakken, er mee naar bed gaan;
4. langs de oppervlakte van iets; m.n. fig.: ergens losjes, licht overheen lopen, het niet achten, het met onverschilligheid behandelen; ergens overheen praten, de aandacht van iets trachten af te leiden; ergens overheen lezen, bij het lezen niet opmerken; er zijn nu al twee jaar overheen gegaan, verstreken; herhaling: hij was al nat en kreeg er nog een regenbui overheen;
5. over een bepaalde grens: er was ƒ1000 vastgesteld voor dat doel, maar nu zijn we er al een eind overheen.