m. (-rianen), lid van een oratorium, een vereniging van seculiere priesters zonder kloostergeloften.
Men onderscheidt twee groepen van oratorianen:
1. Het Romeinse Oratorium, in 1564 door Filippo Neri gesticht als een geheel nieuwe vorm van gemeenschappelijk leven en zielzorg. In 1612 kreeg dit Oratorium pauselijke goedkeuring. Ieder huis is zelfstandig. De leden hebben veel verdiensten voor de opvoeding van de jeugd in Italië.
2. De Franse oratorianen werden in 1611 door kardinaal P.de Bérulle gesticht als priestergemeenschap die de leefregels van het Romeinse Oratorium zou onderhouden, met een sterk op Christus gerichte spiritualiteit en een centraal bestuur. In 1631 ontvingen zij de statuten van C.de Condren. De Franse oratorianen stonden sterk on-
der de invloed van het jansenisme. Tijdens de Franse Revolutie werden in 1792 al hun instituten opgeheven. In 1852 werd de congregatie opnieuw opgericht door L.Petitot. De Franse oratorianen leggen zich toe op de vorming van de clerus, opvoeding van de jeugd en de zielzorg.
LITT. A.George, L’Oratoire (1954); J.Gülden, Vom Geist und Leben des Oratoriums vom hl.Ph.Neri: Priestergemeinschaften (1960).