Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

orang-oetan (orang oetang, orang utan)

betekenis & definitie

[Mal. bosmens], m. (-s), Pongo pygmaeus, een Aziatische vertegenwoordiger van de familie mensapen.

De orang-oetan komt voor op Sumatra en Borneo; deze twee populaties zijn uiterlijk goed te onderscheiden. Het aantal neemt af. Het dier is ruig behaard met lang bruin haar; de naakte delen van de huid zijn bruin tot zwart. Oude mannetjes kunnen enorme wangplooien hebben. De smalle schedel draagt in het midden een hoge kam. Het dier wordt 1,50–1,65 m lang en kan meer dan 100 kg wegen.

Orang-oetans zijn boomdieren bij uitstek, met naar verhouding zeer lange armen; op de grond bewegen zij zich minder gemakkelijk voort dan gorilla’s en chimpansees. Het plantaardige voedsel bestaat voor een zeer belangrijk deel uit vruchten, o.a. doerian. (Durio).

De dieren worden laat geslachtsrijp (na 8–10 jaar) en per keer wordt na een draagtijd van ruim 8 maanden slechts één jong geboren dat lang van de moeder afhankelijk blijft. In de bomen worden eenvoudige takkennesten gebouwd; de dieren komen normaliter zelden op de grond, waar zij bijzonder kwetsbaar zijn voor hun voornaamste vijand, de nevelpanter. De orang-oetan mist het felle temperament van de chimpansee en maakt een bijzonder kalme indruk. De bewegingen zijn over het algemeen vrij traag en weloverwogen, wat voor een boombewoner een levensnoodzaak is.

De orang-oetan werd vroeger vooral bedreigd door de jacht op levende jongen, waarbij het moederdier gedood werd. Nu is het kappen van oerbos de voornaamste factor die het voortbestaan van dit dier bedreigt. Op den duur zal hij alleen nog te zien zijn in enkele strikt bewaakte bosreservaten en in dierentuinen, waar hij met succes gefokt wordt.

LITT. B.Harrisson, Orang utan (1962).

< >