v., in de meteorologie de toestand van een luchtmassa waarin de verticale temperatuurgradiënt zodanig is, dat een eenmaal begonnen verticale luchtbeweging zich doorzet.
Wanneer een luchthoeveelheid verticaal wordt verplaatst onder adiabatische omtandigheden, zonder dat er condensatie of verdamping van waterdamp optreedt (droog-adiabatisch), waardoor de temperatuur van de lucht door het drukverschil 1 °C/100 m afneemt, dan is de luchtmassa waarin deze beweging plaatsvindt onstabiel als het verticale temperatuurverval meer dan 1 °C/100 m bedraagt. Omdat de verplaatste lucht ondanks de afkoeling warmer, dus lichter blijft dan de omgeving, blijft de luchtbel stijgen. Treedt wel verdamping of condensatie van waterdamp op (verzadigd-adiabatisch), dan spreekt men van onstabiliteit als het verticale temperatuurverval groter is dan de verzadigd-adiabatische temperatuurgradiënt, die afhankelijk is van de temperatuur van de bewegende luchthoeveelheid en gemiddeld 0,6 °C bedraagt.
Is het verticale temperatuurverval groter dan de verzadigd-adiabatische temperatuurgradiënt maar kleiner dan 1 °C/100 m dan noemt men de lucht voorwaardelijk onstabiel. De lucht is dan alleen onstabiel wanneer zij verzadigd is met waterdamp. Droge lucht stijgt in een onstabiele luchtmassa net zolang tot het dauwpunt bereikt is en zich een wolk vormt, waarin bij voortgezette stijging een verzadigd-adiabatisch temperatuurverval ontstaat. Bij voldoend lage temperatuur bereikt de wolk het buienstadium. Hoe groter de onstabiliteit en hoe groter het watergehalte van de lucht, des te zwaarder en talrijker worden de buien. Lucht kan onstabiel worden, hetzij door sterke verwarming in de onderste niveaus, hetzij door afkoeling in de hogere lagen, soms ook door optilling. Het eerste gebeurt o.a., wanneer polaire luchtmassa’s over relatief warme zeeën naar lagere breedten stromen.
De opstijgende bewegingen in onstabiele lucht worden door de zweefvliegers thermiek genoemd. Er zijn snelheden van verticale luchtstromingen van meer dan 30 m/s gesignaleerd.