Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

omscholing

betekenis & definitie

v., het scholen of geschoold worden voor een ander vak dan wat men eerst geleerd heeft en waarvoor vakbekwaamheid vereist is.

(e) Omscholing wordt in Nederland door de overheid gestimuleerd en gefinancierd. Voor alle omscholingsprojecten die door de overheid worden gefinancierd moet men zich wenden tot de Gewestelijke Arbeidsbureaus. Deze beschikken in principe over drie instrumenten waarmee werklozen of personen die met werkloosheid worden bedreigd kunnen worden omgeschoold:

1. de Centra voor Vakopleiding van Volwassenen, die door de overheid worden beheerd en waarin cursussen voor technische beroepen worden gegeven;
2. bedrijfsopleidingen voor mensen die eerst werkloos waren of die zonder opleiding zouden worden ontslagen; deze opleidingen worden gedeeltelijk gefinancierd volgens de Scholingsmaatregel in Samenwerking tussen Overheid en Bedrijfsleven (SOB-regeling);
3. vergoeding van studiekosten voor cursussen die een startpositie in een beroep mogelijk maken.

Daarnaast zijn er aparte projecten voor jeugdigen.

Van de omscholingsregelingen maken jaarlijks ca. 46000 mensen gebruik, nl. 6000 van de Centra voor Vakopleiding, 6000 van de SOB-regeling, 8000 van de studiekostenregeling, 6000 van de scholing voor jeugdig confectiepersoneel en 20000 van de stimulering vakopleiding jeugdigen.

In België wordt omscholing aangeduid als →beroepsopleiding en georganiseerd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). De RVA verstrekt in gewestelijke centra basisen vervolmakingscursussen aan jeugdigen. In 10 centra worden jeugdigen gedurende vier weken gekeurd en nadien doorverwezen hetzij naar de beroepsopleiding hetzij naar de plaatsingsbureaus.

De beroepsopleiding in de onderneming geschiedt onder toezicht van de RVA in groepen buiten het normale produktieverband of individueeel voor werklozen die tot specialist worden opgeleid. Het aantal personen dat deze opleiding geniet, bedraagt jaarlijks 7500 voor de basiscursussen, 720 voor de vervolmakingscursussen, 1300 voor de groepsberoepsopleidingen in de ondernemingen, 1200 voor de individuele beroepsopleidingen, en 5200 voor de centra voor jeugdigen.