[Gr.—Lat.], v. (—en), (Grieks-Romeinse mythologie) vrouwelijk mythologisch wezen dat rivieren, bossen enz. bewoonde, voorgesteld in de gedaante van een bevallig meisje; (dierkunde) larve die een onvolkomen gedaanteverwisseling doormaakt.
DIERKUNDE
De nimf is gekenmerkt door het bezit van vleugelstompjes, waardoor zij enige overeenkomst vertoont met het volwassen insekt. Dit stadium van de gedaanteverwisseling neemt men vooral waar bij insekten uit de orde van de snavelinsekten (Rhynchota).
MYTHOLOGIE
De nimfen schonken vruchtbaarheid en genezing en konden de toekomst voorspellen. Zij golden als dochters van Zeus en als moeders van heroën. Men onderscheidde: zeenimfen (nereïden); bergnimfen (oreaden); rivier-, bronen meernimfen (najaden); boomnimfen (dryaden, hamadryaden). Nimfen heetten ook wel naar bepaalde plaatsen. Zij hadden altaren bij bronnen en rivieren, in dalen en bij grotten (nymfaion).