Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

naald

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. dunne stalen stift om te naaien, stoppen, borduren enz., met aan de ene zijde een spitse punt en aan de andere een oog om een draad door te steken: geef mij even een naald en een draad om de knoop aan te zetten; met de zijn brood verdienen, met naaien; de naald van een injectiespuit; heet van de naald, zó als, onmiddellijk nadat het gereedgekomen is; (bij uitbreiding) terstond; door het oog van de naald gekropen zijn, aan een groot gevaar ontsnapt zijn; de ziekte heeft hem door het oog van een gehaald, hij is de dood nabij geweest; (gew.) iets van naald tot draad vertellen, haarfijn, van a tot z;
2. dun, puntig metalen staafje voor andere doeleinden, b.v. als wijzer op wijzerinstrumenten; haarpriem, speld waarmee het hoofdhaar wordt vastgestoken: een met een diamant;
3. etsgereedschap; droge naald, naald waarmee men graveert in plaats van met een burijn, waardoor een etsachtig effect ontstaat;
4. magneetnaald, m.n. als wijzer van een kompas: de wees noord; dode naald, kompasnaald die haar kracht verloren heeft; walende naald, kompasnaald die zich langzaam richt;
5. kristal van langgerekte, puntige gedaante;
6. blad van een naaldboom: de weg onder de pijnbomen was glad van naalden;
7. naaldvormig uitsteeksel van plantedelen;
8. (bij timmerlieden) aanslaglijst, sluitlijst die de naald van een vleugeldeur bedekt;
9. (bouwkunde) spits bouwsel, obelisk, de gedenkzuil, piramide; van Cleopatra, lelieachtig plantengeslacht, met bloemen in zeer grote trossen;
10. zeer smalle, spitse bergtop;
11. (bij bestratingen) de stenen die met een waterpas vooruitgezet worden om de hoogte van de bestrating aan te geven;
12. een door de gasdruk boven de kraterrand opgeheven prop van in de kraterpijp gestolde lava.